Dokter Blink’s ode in 1891 aan Marken en Monnickendam

 

Naar Marken!
Kan een tochtje naar het stukje kleiland, dat de natuur daar voor de Gouwzee neerwierp, uwe belangstelling wekken? Hebt gij lust en moed in het hartje van de winter het koude Waterland met zijn holle winden te doorkruisen en van het stille, vergeten Monnickendam de zeearm over te steken naar één der vissersdorpen, die daar half op palen rusten, als door de tijdgeest achteloos vergeten?”

Zo begon dokter H. Blink zijn ode aan Marken en Monnickendam, die in januari 1891 in Elsevier’s Magazine werd gepubliceerd. Het was een bijzonder strenge winter, die droevig begon. “Op 23 november begon ’s middags in Medemblik de klok te luiden. Bim, bam, bim, bam. Droefgeestig alsof er iets gebeurd was. Een dag later wisten we het: koning Willem III was overleden. Nog een dag later, op die onvergetelijke 25ste november, waant Nederland zich op de Noordpool. Oostenwinden voeren ijzige lucht aan, die in enkele nachten de rivieren stremt, de Zuiderzee dicht en schaatsen naar overal mogelijk maakt,” schreef een Westfriese chroniqueur.

Barre kou teistert Europa tot de 23ste januari. Al snel kan er op het IJ bij Amsterdam gewandeld en gereden worden. De Zuiderzee en de Waddenzee zijn veranderd in een onafzienbare ijsvlakte. Op 22 december wordt er een groot ijsfeest voor de kust van Harlingen gehouden. En uiteraard trokken de schaatsliefhebbers in lange colonnes naar het eiland Marken. Ook dokter Blink kon de drang niet weerstaan en bond de schaatsen onder en hij schreef er een prachtig verslag over:

“Ik waag het u voor te stellen mij naar Marken te volgen, hoewel de thermometer beneden het vriespunt staat. ’t Is de zeldzame gelegenheid dat zelfs het zilte nat voor de heerschappij der wintervorst buigt, en zijn natuurlijke Hollandse aard verloochent.
De zee in banden van de vorst gekluisterd, niet meer bruisend en klotsend, maar kalm en effen als een spiegel! Komt, dames en heren, maakt uw stalen vleugels gereed, en wij trekken op naar marken! Op schaatsen van Amsterdam naar Marken!
In gedachten zwieren wij de brede ijsvlakte over, passeren de kanalen langs Buiksloot en Broek in Waterland, en daar zijn wij reeds te Monnickendam.
Monnickendam! Wie u onder de dode steden rangschikte heeft u niet gezien in januari 1891. Opgewekt uit de dommel van enige eeuwen, ligt het stadje als in verwondering verzonken over de dingen, die geschieden. De grijze tempelmuren staren als onthutst de menigte aan, die voorbij snelt, met een achteloze blik slechts even opziende naar de zware toren, die zich zo fier verheft boven de lage gebouwen van de stad. Een drukke mensenmenigte woelt en krioelt er door de anders zo rustige straten, die als in stomme verbazing zich lang vervlogen tijden trachten te herinneren. De speeltoren ziet rond naar het stadhuis, dat voor een drietal eeuwen aan zijn voet werd gebouwd, en sedert lang reeds van het ondermaanse is verdwenen.

Is het oude Monnickendam weer verrezen? Juist viert de speeltoren zijn derde eeuwfeest (hij werd in 1591 gebouwd) en hij verheft met welgevallen zijn eerwaardig hoofd boven de weer opbloeiende, vrolijke stad. Want levendig en fier was het oude Monnickendam; het was een stad, in welks ontwikkeling en zelfstandigheid het Waterland en de zee de belangrijkste factoren vormden. Door het drassige, ongenaakbaar waterland, de vrijheid, door de zee, de rijkdom en door de onder die omstandigheden ontwikkelde bewoners vol energie en veerkracht, zo moest Monnickendam wel een nijvere, bloeiende stad worden.
In de zeventiende eeuw was Monnickendam de vijfde stad in rang van de steden in het Noorderkwartier. De duizenden bezoekers, die de stad thans doorkruisen en naar de haven stromen, doen iets ongewoons vermoeden; schijnen Monnickendam weder ten leven te wekken.
Doch ’t is een valse waan. Sla slechts die hoek om en zie de nederige huizen daar aan ’t water bij die ophaalbrug, temidden van het kale geboomte. De natuur heeft er haar vlekkeloze lijkwade over uitgespreid. ’t Is er rustig en stil, als op een kerkhof. Men vreest, dat door luid spreken de schimmen van een eervol verleden zullen opgewekt worden. Zo wordt Monnickendam weer, als de heerschappij van de wintervorst voorbij is.

Wij gaan verder en volgen de mensenstroom naar de haven. De haven? Wel zeker, daal dit trapje af en gij bevindt u dra op de haven van Monnickendam. Hoor, de muziek klinkt, men jubelt, lacht, schertst! Men schreeuwt ons toe en heet ons welkom. De vlaggen wapperen lustig op de koele adem van  het noordoosten. Men schijnt er feest te vieren. Wellicht het feest der wedergeboorte van de dode stad.
Een feest op de haven, op de met ijs bevloerde Gouwzee. Een kermis op het ijs. Op de zee, dat is het, wat de menigte trekt. Monnickendam jubelt, maar ’t is niet de vrolijke opwekking van gezonde levensontwikkeling. De grijze, monumentale gebouwen van de stad achter ons, verschrikt door die vreugde, schijnen tot het besef te geraken, dat een valse waan hen aan eht schoon verleden herinnerde en verbergen het mistroostig aangezicht door de sluier van mist.
De kermisvreugde op de Gouwzee lacht ons niet aan en wij zwieren op de stalen vleugels de brede watervlakte over naar het eenzame dorpje, dat zich daar ginds over de besneeuwde ijsvlakte in vage, onzekere lijnen aftekent tegen de nevelachtige, doezelige lucht.

Wij naderen het eiland Marken, het doel van onze tocht. Hoog gespannen mogen uw verwachtingen niet zijn. Noch het trotse, noch het bekoorlijke of lieflijke voert u naar dit land. ’t Is het bijzondere, Marken te voet te kunnen bereiken, evenals dat omstreeks de aanvang van onze jaartelling mogelijk was.

Want op grond van oude overleveringen, maar bovenal op grond van geologische onderzoekingen, komt men tot het besluit, dat in oude historische tijden Marken met Noord-Holland verbonden moet zijn geweest. De uitgebreide watervlakte in het hart van ons land, de Zuiderzee, lag toen even effen en vlak als thans. Waar ginds de ijsschuitjes in pijlsnelle vaart over de gladde oppervlakte vliegen, graasde toen het vee in de waterrijke beemden, die in het midden plaats overlieten voor het klassieke Flevo-meer. De Gouwzee en de Zuiderzee bestonden nog niet en hoewel de veenbodem moerassig was, bleef hij toch meestal droog, daar de wateren van de oceaan bescheidener waren in hun eisen. Doch de zee werd meer aanmatigend. Hoger rees haarniveau in verhouding to het land. Hevige noordwestelijke winden joegen de golven op de broze wering van de duinen, die weldra hier en daar bezweken, en het het water werd met geweld binnen gedreven. Zo werden in het verloop der tijden de schone beemden in het hart van ons land in een binnenzee, de Zuiderzee, veranderd. De Westfries, die met de polsstok op de rug zijn oostelijke broeders verzocht, werd van hen gescheiden.
Marken, een kleiplaat temidden van de veengronden, bood weerstand aan de golven, maar het lage veen, dat zic naar de kust van Monnickendam uitstrekte, werd weggevoerd.

Onze schreden richten zich naar de Kerkbuurt, die zich zo kleumerig verheft boven de kale, vlakke bodem, door bomen noch struiken beschut. Marken is een laag eiland, vlak en eentonig, slechts weinig boven de zee verheven. ’t Is een kleibank, die men bijna geheel aan de natuur heeft over gelaten. De lage kaden, die men er vindt, zijn dan ook niet in staat het eiland tegen de golven te verdedigen en meermalen wordt Marken bij hoge vloeden geheel overstroomd. De Marker heeft daarop gerekend en de woningen zijn alle op hoogten gebouwd, werven genoemd.

Meestal moet men langs houten trapjes van het vlakke land naar de woning klimmen. Smalle wegen en kleine kanalen verbinden de terpen, die bij overstroming alle zovele eilandjes vormen.
De woningen der Markers zijn eenvoudig doch net ingericht. Wanneer ge ze binnentreedt, bemerkt gij onmiddellijk dat de lieden gewoon zijn zich binnen een kleine ruimte te bewegen.
De orde waarmee alle huisgereedschappen op elkander gestapeld zijn langs de wanden, kan alleen bij een volk van schippers verwacht worden. Op alles vindt men de stempel van het conservatisme. Inrichting der woning, huismeubelen, versieringen en de fraaie pronkbedden, doch niet minder de kleding der bewoners. Zij zijn in vorm en karakter erfstukken van het voorgeslacht. Zij spreken van een tijd, toen de delen van ons vaderland nog een eigen karakter hadden, en niet waren aangeraakt door de schaaf van de nieuwe tijd, die alles nivelleert.

De Markers vormen een zelfstandig stuk geschiedenis. Zij zijn een natie in ons land. Terwijl de Nederlandse landbewoner reeds zijn karakter verliest, en in zijn kleding onder de invloed der wereldmode staat, terwijl onze boerinnen zich het oorijzer, die karakteristieke Germaanse haarband, reeds beginnen te schamen, terwijl de boerenkeukens met haar eens zoo beroemde solide en artistieke inrichting reeds iets van de salons beginnen te verkrijgen … terwijl in woord, het zelfstandige meer en meer verdwijnt, blijft de Marker in woning en kleding dezelfde als voor eeuwen.
Het isolement van de woonplaats en het verblijf op het water, dat zijn de belangrijkste factoren tot de verklaring van dit etnografisch verschijnsel.

De kleding der Markers is zeer eigenaardig. De mannen dragen korte, wijde broeken, die de kuiten onbedekt laten, een wijd wambuis en bij enige welvaart een paar knopen van zilver of goud aan de hals. Gewoonlijk draagt de Marker een muts, doch bij plechtige gelegenheden wordt de hoge cylinderhoed, somtijds een familiestuk, te voorschijn gehaald, hoewel die zeer weinig past bij de overige kledij.
De vrouwen dragen een hoog hoofddeksel. Een cylinder van bordpapier wordt overtrokken met gekleurde lintjes met een neteldoeks kapje daarover. Het gehele hoofd wordt hiermee bedekt, doch op het voorhoofd blijft enig haar vrij, dat als poneyhaar geknipt is, terwijl terzijde van de slapen twee lange krullen tot op de borst afhangen. Een rijglijf en ‘babbetje’ – een borstlap – van gebloemde chits en gewoonlijk met losse mouwen, en een korte rok, voltooien de bovenkleding.

Het eigenlijk leven te marken kunnen wij op dit ogenblik niet leren kennen. Wie het ware Marken wil zien, kome er met open water, als de zee op het eiland beukt, en de krachtige gestalten onvervaard met hun botters het zilte nat kiezen, en op de golven dansen.
Thans is het een eiland overstroomd door vreemdelingen, die dikwijls ontevreden terugkeren, omdat men er moeilijk iets tot versterking van de lichamelijke mens kan bemachtigen.
Ook wij delen dit lot. Daarom terug naar de haven. De noordoosten wind blaast fris en zal ons snel naar Monnickendam voeren. Mag ik het genoegen hebben uwe schaatsen aan te binden…?

Nu voorwaarts! Vaarwel Marken! Binnenkort hoop ik u weder te zien, ontdaan van het winterkleed, om uw land en bewoners nader te bestuderen!"

 

"Komt dames en heren, maakt uw stalen vleugels gereed, en wij trekken naar Marken! Op schaatsen van Amsterdam naar Marken. Wij zwieren de brede IJ-vlakte over, passeren de kanalen langs Buiksloot en Broek in Waterland en daar zijn wij reeds in Monnickendam.
Monnickendam!
Wie u onder de dode steden rangschikte heeft u in januari 1891 niet gezien. Opgewekt uit de dommel van eeuwen ligt het stadje als in verwondering verzonken over de dingen, die geschieden. De grijze tempelmuren staren als onthutst de menigte aan, die voorbij snelt.
Is het oude Monnickendam herrezen?
Wij gaan verder en volgen de mensenstroom naar de haven. Hoor, de muziek klinkt, men jubelt, lacht, schertst. Men schreeuwt ons toe en heet ons welkom. De vlaggen wapperen lustig op de koele adem van het noordoosten. Men viert er feest. Feest op de met ijsbevloerde haven. Op zee! Er staat een complete kermis, maar die trekt ons niet aan. Wij zwieren de brede watervlakte over naar het eenzame dorpje, dat daar ginds over de besneeuwde ijsvlakte zich in vage, onzekere lijnen aftekent tegen de nevelachtige doezelige lucht: Marken!"

Zo bejubelde dr. Blink de tocht, die elke Hollandse schaatsenrijder wilde maken: over open zee naar Marken. Maar zelden was het mogelijk, maar als het zover was meldden de couranten onmiddellijk, dat de route veilig was verklaard. In hetzelfde jaar, dat dr. Blink zijn tocht maakte, vierde de Marker bevolking zijn eerste ijsbruiloft, die later door de fameuze Sijtje Boes, nationaal bekend zou worden.

Bovenkant van de pagina