Toertochten na 1966

 

Medaille Molentocht 30km
3 januari1997

Na 1966 wordt het langdurig kwakkelen. Met een korte ijsperiode in 1969 en een wat langere in 1976 duurt het tot 1979 voordat er weer meerdere tochten gereden kunnen worden, gevolgd door 1980, 1982, 1985, 1986 en 1991. Het jaar 1986 begon “als één lange grauwe maandagmorgen”, maar daarna volgde een schaatswinter tot in maart, zo lang dat de organisatoren uiteindelijk snakten naar het einde van de vorstperiode. De jaren tachtig was de periode waarin de kranten vol stonden van foto’s van schaatsers kruipend over bruggetjes en provinciale wegen, de schaatspakken steeds sneller en kleuriger werden en baanvegers plaats maakten voor kleine auto’s die omgebouwd waren tot sneeuwschuivers (de lelijke eend was favoriet).

De aantallen toerrijders liepen de laatste jaren op naar ongekende hoogte. De organisatie schatte in een weekeinde in 1991 het aantal legale rijders op 16.000 en het aantal zwartrijders op 10.000, maar de politie van Nieuwkoop kwam op een totaal aantal schaatsers op de plassen van 50.000. Voor het eerst berichtten de kranten over grote aantallen gewonden, zoveel dat de ziekenhuizen het nauwelijks aankonden.

Het is fascinerend om te zien hoe het Hollands Merendistrict zich als organisatie razendsnel ontwikkelde tot een geoliede machine. Er zijn natuurlijk uitgebreide draaiboeken, maar de geschiedenis laat zien dat het toch vooral ging om flexibiliteit en inventiviteit waarmee acute en dreigende problemen opgelost werden (‘Sipkema … de stempelinkt bij Hoogmade II is op!’) én om mensen die bereid waren om al hun beschikbare tijd daarin te steken. Politieman Snijders, de drijvende kracht van het eerste uur, beschikte in de oorlog op het gemeentehuis permanent over zes man van de luchtbescherming om bij luchtaanvallen e.d. in actie te kunnen komen. Eén van hen was een prima tekenaar die ‘s nachts de routekaarten aanpaste en stencilde. In het pikkedonker werden die door ordonnansen per schaats naar de startplaatsen gebracht. De volgende nacht sorteerden ze de duizenden rijkaarten, zodat ze zo in de enveloppe konden met de medaille. Met de PTT werd een speciaal laag tarief overeengekomen.

De districtscommissarissen waren ook geen watjes. Visser maakte in 1940 het hele traject van de Wijde Aa, via de Kaag tot de Driegatenbrug met zijn trekpaarden voor de sneeuwschuiver sneeuwvrij, om de volgende dag te moeten ontdekken dat alles weer ondergesneeuwd was. Bij een andere gelegenheid, toen hij verantwoordelijk was voor de start bij de Driegatenbrug, schaatste hij met twee anderen ’s nachts vanuit Ter Aar naar de startplaats. Op de Braassem reed hij in een wak, werd gered door zijn twee begeleiders, kreeg droge kleren van de veerman, schaatste verder en regelde bij 10 graden vorst de start alsof er niets gebeurd was.I

1985 stempelpost met Nard Bax in Hoogmade

n de loop van de tijd kregen ze steeds meer te maken met obstakels in de routes van de verschillende tochten. Ruilverkavelingen leidden tot dammen en demping vaarten en de aanleg van wegen en “kunstwerken” zorgde voor soms onneembare barrières. Bij de aanleg van de A4 bij Nieuwe Wetering werd een brug aangelegd die maar 30cm ruimte boven het water overliet. Dat betekende 800m lopen of vervoeren. Het zandzuigen op de Braassem en De Kaag, voor diezelfde wegen, zorgde voor diepe plekken waar het ijs altijd gevaarlijk was.

Tot de jaren negentig vormden de kerosinetankers die Schiphol bevoorraadden een toenemend probleem omdat de vaargeul altijd moest worden opengehouden. Schaatsers en beroepsschippers hebben overigens altijd een stroeve verhouding gehad. In 1979 bekogelden inwoners van Oude Wetering een sleepbootkapitein met blokken ijs om hem te weerhouden hun mooie ijsbaantje in één klap vernielen. Bij een andere gelegenheid werd een schipper een flinke hoeveelheid geld geboden om te stoppen, eveneens zonder resultaat. De politie, aan de andere kant, heeft altijd op allerlei manieren hulp geboden schaatsen mogelijk te maken en de tochten veilig te houden, bijvoorbeeld met helikopters om vanuit de lucht gevaarlijke plekken op te sporen. Zo moesten ze eens twee niet-begrijpende vissers waarschuwen, die weliswaar bij een wak in 15cm dik ijs zaten te vissen, maar die niet in de gaten hadden dat ze in feite op een grote ijsschots stonden.

Jos Fugers (voor) en Sjaak Hartman op de Wijde Aa richting Hoogmade
(foto Aad van den Ouweelen)

Er is een overvloed aan anekdotes en krantenberichten waaruit geput kan worden om de sfeer weer te geven. De memoires van burgemeester Hogenboom van Ter Aar (burgemeester vanaf 1935 tot 1971) moeten in ieder geval genoemd worden. Hij gaf de ijsclub van Ter Aar en zijn ambtenaren zoveel als mogelijk de ruimte om de tochten te organiseren, schaatste zelf mee om de routes te controleren en ging als het moest naar Den Haag om bezorgde ambtenaren te overtuigen dat het verantwoord was wat er gebeurde. Hij schaatste vier keer de Elfstedentocht, moest één keer opgeven toen verder schaatsen onmogelijk was en negeerde één keer het advies om te stoppen toen hij na Dokkum hard op het ijs gesmakt was en zijn hoofd onder het bloed zat. Stoppen was geen optie.

De berichten in de krant gaan vaak over het scala aan rijders van zeer jong tot zeer oud, jongens en meisjes van een jaar of zeven die met hun vader (of moeder) een tocht van 40km uitgereden hebben. Of over de “gevorderde AOW’er” op zijn houten noren, die in volle vaart de kluunmat mist, hard onderuitgaat en glijdend richting wak nog net op tijd gered wordt door omstanders. ‘Die zal morgen nog wel strammer opstaan’. Of over het schoolmeisje uit Oegstgeest dat het leuk vindt dat ze op de foto gaat, maar terugkrabbelt als ze hoort dat het voor de krant is. ’Niet doen, mijn ouders weten niet dat ik spijbel, ik heb mijn schooltas bij een vriendinnetje staan en die haal ik straks weer op’. De krant vond het in 1956 nog geen stichtelijk voorbeeld. Ook zijn er altijd verhalen over buitenlanders, uit Belgie, de VS, Canada, een dame uit Athene, een ploeg van de Finse ambassade en Engelsen, die niet alleen voor het schaatsen kwamen, maar vooral ook voor de koek en zopie. En tenslotte natuurlijk over bekende Nederlanders, van ministers tot en met de leden van het koninklijk huis.

Routekaart 1987-1994 Merendistrict

 

Ook de taal geeft een mooi beeld van de tijd. Schaatstoeristen werden toerschaatsers, lelijk onderuit gaan werd waterpas gaan en uiteindelijk op je plaat gaan, barre winters werden extreem toen ze in werkelijkheid helemaal niet meer zo bar waren en met de vele obstakels werd het klunen uitgevonden (oorspronkelijk klûnen). Alleen koek en zopie zijn nagenoeg onveranderd gebleven. De anijsmelk verdween, brandewijn werd Jägermeister, Berenburger of Glühwein, maar snert en chocolademelk zijn al eeuwen onveranderd. En voor de Molen- en Merentochten is Het Vergulde Vosje zo’n beetje het synoniem, in ieder geval voor velen.

Stempelkaart 1991 Toertochten Merendistrict senioren 100km

 

De winters van 1996 en 1997 zijn voorlopig de laatste waarin Molen- en Merentochten en één 3-Provinciëntocht werden georganiseerd. Iedereen vraagt zich af of het nu voorgoed voorbij is. Maar eigenlijk was dat vroeger niet anders. Iedere keer als er weer drie kwakkelwinters op rij waren geweest begon men te twijfelen. Tussen 1997 en nu hebben we nog diverse keren fantastisch ijs gehad en leden we af en toe massaal aan elfstedenkoorts. Met het opwarmen van de aarde en het smelten van de poolkappen wordt het steeds moeilijker om erin te blijven geloven. Maar we moeten wel. Want, om de bekende ‘sportarts’ Har Meyer te citeren, toen hij in 1996 op zwart ijs met dubbeltjes, zo vlak als een spiegel, werd geïnterviewd en wijzend met een breed gebaar over het ijs van de Kagerplassen zei: “Dit jongen, dit is het allermooiste wat er bestaat”.

Voor het voltooien van de diverse tochten na 1966 zijn diverse prachtige medailles toegekend.
Merentocht
Molentocht
Westeindertocht

 

1996 Schoonrijden op de Kaag
(foto Aad van den Ouweelen)

 

Bovenkant van de pagina