Winkelen in Enkhuizen en Amsterdam in 1740

 

De sledetochten van Johannes Koopmans

Johannes Koopmans was een rijke landmeter uit de 18e eeuw. Hij maakte tal van reizen, die hij optekende in zijn ‘Reys-Boek’. In dat ‘Reys-Boek’ komen ook twee sledetochten over de Zuiderzee voor, gemaakt in de bijzonder strenge winter van 1940.

De landmeter maakte zijn eerste overtocht op 19 februari. Hij vertrok ‘s morgens vroeg om half zes samen met zijn zwager Claas Cnoop met nog een stuk op twaalf paardesleden uit Workum. Via Koudum en Molkwerum reden ze voorbij Warns, om tenslotte bij Scharler Hek de Zuiderzee te bereiken. Daar namen ze als ‘ontbijt’ een goede pijp tabak en een glaasje brandewijn, om zich tegen de felle vrieskou te verwarmen. Tegen half acht begonnen ze vol goede moed aan hun tocht over de dichtgevroren Zuiderzee. Samen met drie andere sledemenners bereikten Koopmans en zijn zwager de overzijde (Enkhuizen), een half uur eerder dan de overige leden van de groep.

Om kwart over negen werden de paarden op stal gezet en gingen Johannes en Claas Enkhuizen in. Als eerste gingen ze naar de winkel van juffrouw Van der Hart. Daar kocht Koopmans vijf stukken Japans porselein en vier metalen leeuwen. Vandaar gingen ze naar een zilversmid, waar Claas Cnoop een zilveren lepel kocht. Bij de winkel van Pieter Schimmel schafte Johannes Koopmans een zilveren tabakskomfoor aan, terwijl zijn zwager een zilveren theebus kocht. Bij een vierde winkel werd door Johannes nog een zilveren phaeton (sportrijtuig) met twee paardjes gekocht. Dat was een cadeautje voor zijn neef  W. Cnoop.

Na het winkelen genoten Johannes en Claas van wijn en bier. ‘Regt sleedjagerskost’, noemde Koopmans dat. Onder het genot van al die drank praatten ze met de anderen over de prijzen van hun aankopen. Toen bleek, dat iedereen overal ongeveer hetzelfde had betaald, waren ze allen tevreden.

Door al dat praten en drinken vloog de tijd voorbij. Het werd dan ook tijd om terug te gaan, wilden ze voor het donker Friesland bereiken. Klokslag twee uur werd de terugtocht aanvaard. Het was goed weer. De dampende paarden zetten in lichte galop koers naar de Friese kust. Om half vier bereikten ze veilig de overkant. Vanaf Scharler Hek spoedde Johannes Koopmans zich vervolgens naar Workum, waar hij om kwart voor vijf aankwam. Hij haastte zich zo, vanwege zijn zieke zuster, anders was hij wat graag nog even in Stavoren blijven rondhangen.

De tweede tocht over de Zuiderzee maakte Johannes Koopmans negen dagen later, op 26 februari. Ditmaal in gezelschap van twee ooms, oom Johannes en oom Brouwer, en de heer J. Bremer. Ze vertrokken ook nu om half zes in de ochtend uit Workum. Ze passeerden Koudum en gingen op Stavoren aan. Deze vroeger zo machtige stad had in de tijd van Johannes Koopmans al veel van zijn glorie verloren, getuige de uitspraken van Johannes: ‘’tamelijk stedeke met haven’’ dat ‘’vrij wat verlopen is’’. Er wordt verteld dat de stoepen en banken voor de huizen vroeger met goud beslagen waren.

Uiteindelijk bereikten Koopmans en zijn metgezellen weer Scharler Hek, waar ze zich op de Zuiderzee begaven. Maar het beeld was nu anders dan negen dagen geleden. Een indrukwekkend schouwspel voltrok zich voor hun ogen: door het witte landschap van sneeuw en ijs strekte zich een lang, donker lint uit, van de Friese kust tot aan de horizon, waar Holland ligt. Honderden, ja misschien wel duizenden bevonden zich op het ijs tussen beide kusten. Een ontelbare menigte te voet, op schaatsen of met een paardeslee was op weg naar Holland. Vooral de bevolking van Enkhuizen wreef zich genoeglijk in de handen vanwege alle ‘negotie’, die de overtocht over de Zuiderzee met zich meebracht.

De slede van Johannes was de 133ste en er zouden er die dag nog 59 volgen. Koopmans was een ijverig rekenaar en becijferde, dat al deze sleden met gemiddeld drie mensen voor meer dan 6000 gulden aan zilver in Holland moesten hebben gekocht. Daarbij kwam dan ook nog eens al het geld uitgegeven aan tabak, grote hoeveelheden koek en paardenvoer. Johannes vernam later, dat op die 26ste februari door de Friezen wel voor 30.000 gulden in Enkhuizen besteed moet zijn, zodat voor ruim 23.000 gulden door de ontelbare schaatsers en voetgangers moet zijn besteed.

Om negen uur kwam Johannes met zijn gezelschap in Enkhuizen aan, waar een lekker warm kopje koffie werd genoten, tezamen met enkele glaasjes ‘sleedgangervoer’. Daarna wandelden ze door het Zuiderzeestadje, waar het wemelde van de Friezen. Opnieuw ging Johannes naar de winkel van Pieter Schimmel, waar hij deze keer een zilveren sieraad kocht. Tot 11 uur bleven ze in Enkhuizen en gingen dan naar Hoorn, waar ze de gracht in het rond reden zonder in de stad te komen. Een vrouw kwam verbaasd haar huis uit en zei: ‘’Hier, legh aan voor een Stuijver’’. Johannes wilde haar een stuiver geven, maar de vrouw riep: ‘’Zo meen ik het niet, maar gij moet hier een soopie drenken’’. Nee, de heren hadden al de nodige slokjes gehad en wilden met de volgende nog even wachten en dus gingen ze door naar Purmerend, waar ze om twee uur arriveerden. Tot half vijf bleven ze daar. Om kwart over vijf bereikten ze Buiksloot. Vlak voor Amsterdam, bij de Overtoom, maakten ze een vreemde situatie mee. Ze werden aangehouden door de verscheidene sjouwers, die daar stonden met een lang touw, waarvan een uiteinde aan een haak was bevestigd. Eén van hen riep: ‘’Houwen ist’’, en een ander: ‘’Heb je hem al?’’, waarop het antwoord was: ‘’Ja, wel vast’’. Johannes snapte er niets van en vroeg, of ze iets van hem moesten. Het antwoord was: ‘’Ja!’’, daar was het hen om te doen. Daarop zei Johannes: ‘’Laat dan maar los’’, maar de arbeiders zeiden: ‘’Neen!’’ Langzaam kwamen ze er achter, waar het om ging; de sjouwers bevestigden de haak met het touw achter hun slee en hielden zo paard en slee in bedwang tijdens het afdalen van de steile helling bij de Overtoom. Een goede zaak, vond Johannes, nu hij wist waar het om ging.

Zonder verdere avonturen arriveerden ze in Amsterdam. Daar namen Johannes Koopmans en zijn oom Dirk Brouwer hun intrek in ‘De drie Moriaenen’, een deftige herberg aan de Nieuwedijk. Ze waren erg vermoeid na de lange reis en gingen daarom vroeg naar bed.

De volgende morgen werden ze om 8 uur wakker. Na een kop koffie gingen ze de stad in om wat souvenirs te kopen. Johannes vond al snel een fraai zilveren sieraad voor zijn moeder, dat vijftien gulden kostte. Voor nog eens zeventien gulden en twee stuivers kocht hij nog enkele zilveren kleinoden. Na hun beurzen met dergelijk aankopen een flink stuk lichter te hebben gemaakt, genoten de heren een goede maaltijd. Om klokslag half drie, nadat in ‘De drie Moriaenen’ was afgerekend, werd Amsterdam verlaten. Via het oude Koepad reden ze zonder te pleisteren naar Enkhuizen. Daar kwamen ze ‘s avonds om acht uur aan en namen hun intrek in een deftige herberg bij de Koepoort, ‘Het Huijs van Gemak’ geheten. Na goed gegeten en geslapen te hebben, zochten ze hun bed op.

De volgende morgen, zondag 28 februari, verfristen ze zich met een kopje koffie en een glaasje brandewijn. Daarna maakten ze zich reisvaardig om vervolgens om tien uur Enkhuizen te verlaten. Zonder ongelukken bereikten ze om 1 uur Workum.

Johannes Koopmans maakte die winter geen derde tocht meer over de Zuiderzee. Wel schaatste hij op 17 maart nog samen met zijn zwager Claas Cnoop op het Workumermeer. Dat kon nog, want de winter van 1740 was een hele bijzondere winter.

Bovenkant van de pagina