G.Kloezeman reed in 1996 de Elfstedentocht-route 'op eigen houtje'

1. Aanloop

 

DE DREAM

 

‘t Is erg om aan de Elfstedentocht mee te doen, maar ... véél erger is het om thuis te moeten blijven!

Gerard Kloezeman tijdens de Westfrieslandtocht op donderdag 2 januari 1997

 

Een ononderbroken lint van schaatsers

Als je heel je leven al, of althans vanaf het moment in je jeugd - bij mij zo omtrent mijn zesde levensjaar - dat je voor het eerst op schaatsen, houten Friese doorlopers, staat en het gevoel hebt dat je iets “aan het doen” bent dat meer is dan alleen maar de zoveelste sport of simpel tijdverdrijf, dan is het niet zo gek dat je daar op de een of andere manier ook een Droom aan koppelt die je graag in vervulling ziet gaan.

Zucht ... wat een begin. Voor een filmliefhebber zoals ik is het begin van een film, de openingsscène, van groot belang. Je zal mij niet snel vijf minuten te laat een bioscoop zien binnenwandelen. Eenmaal het begin gemist kan een film mij niet echt meer boeien. Een aantal films heeft juist vanwege hun geniale begin blijvende indrukken achtergelaten. Zo kan ik me dus ook voorstellen dat voor veel schrijvers de eerste zin van een roman of verhaal van evenveel gewicht is als het begin van een film voor een regisseur. Veel staat of valt dus met een goed begin. Welnu, als mijn eerste zin kenmerkend mag worden genoemd voor de rest van dit verhaal, dan wens ik de lezer alvast veel sterkte toe.

Die Droom is er niet altijd geweest, zeker niet vanaf dat prille begin; ik weet nog dat ik (als zevenjarig jochie) door mijn vader op diens rug richting kanaal werd gedragen alwaar ik achter een oude keukenstoel moest zien mezelf the noble art of skating aan te leren.

Van schaatsen had mijn vader geen kaas gegeten en op het sportieve vlak had ik - behalve verhalen over vervlogen voetbaldagen - ook niet al te veel van hem gezien.

De enige die in mijn ogen de schaats-eer van de familie in die winter van 1963 hoog trachtte te houden was mijn grootvader, die in een vlaag van acute verstandsverbijstering op vergevorderde leeftijd besloot de stoute schaatsen nog maar eens een keer onder te binden, zijn pijp aan te steken en kaarsrecht - volgens hem de enige echte houding in het leven, dus zeker ook op ‘t ijs - weg te rijden; de rest van de familie sloeg zijn doodsverachting met de schrik om het hart gade en men vreesde met grote vreze voor grootvaders toekomst.

Dat een en ander toch goed heeft uitgepakt is denk ik voor mij niet echt van invloed geweest op mijn verdere schaatsverslaving.

Wat zeker van invloed moet zijn geweest is die winter van 1963 met z’n waanzinnig dikke ijsvloeren, toen zelfs zware landbouwtracktoren met het grootste gemak het ijs sneeuwvrij ploegden voor iets dat, wat ik pas veel later concludeerde, een toertocht moet zijn geweest.

Die ene memorabele zondag in de winter van ‘63 leek ‘ons kanaal’ in bezit te zijn genomen door één groot, ononderbroken lint van schaatsende mensen. Dat heeft ongetwijfeld veel indruk gemaakt op mij; ik heb het grootste deel van die dag vanachter het kamerraam naar de verrichtingen van al die mensen staan turen. Vanuit mijn positie zag ik slechts voorovergebogen bovenlichamen voorbijkomen, maar ik wist zeker dat daar ergens onder zich schaatsen moesten bevinden.

Zoiets te kunnen volbrengen leek een Droom.

Dat je daarvoor wel iets beter moest kunnen schaatsen dan ik kon en bij voorkeur ook nog zonder stoel was me toen reeds duidelijk. Het zou er ooit van moeten komen was mijn stellige overtuiging.

In de loop van de daaropvolgende jaren wordt m’n wereld steeds groter, gaat het schaatsen me steeds beter af en worden de ‘houtjes’ vervangen door professionele ‘noren’ en zie, de tijd wordt er rijp voor ... maar, voor wat eigenlijk?

‘s Winters spreken mensen nog steeds vol bewondering en ontzag over de winter van ‘63, de Elfstedentocht van dat jaar (“dat was pas een echte tocht”) en Reinier Paping, de toenmalige winnaar die een soort van goddelijke status lijkt te hebben bereikt.

Voor mij is Friesland een ander land - iets waar ik na mijn huwelijk wel degelijk anders over ben gaan denken - en de Elfstedentocht komt in mijn belevingswereld niet voor als een of ander heilig doel. Nog niet.

Kansen laten liggen ...

Pas in 1985 zal er iets van nervositeit ontstaan als een van mijn collega’s op school besluit “hem te rijden” en het niet alleen bij dat besluit laat, maar de tocht der tochten ook succesvol beëindigt en ‘uitgerust’ met Zilveren Kruis in Lelystad terugkeert. Daar wordt de kiem gelegd die het jaar daarna al lijkt uit te komen. Volgens vriend en collega N. had ik hem makkelijk kunnen uitrijden.Tja, achteraf ... Zo vaak wordt deze tocht niet verreden en als de kans zich dan in 1986 opnieuw voordoet, probeer ik te lobbyen voor een lidmaatschapsbewijs van de Vereniging “De Friesche Elf Steden”, want lid worden blijkt na de tocht van 1985 een utopie geworden. Het beeld bestaat dat heel schaatsend Nederland lid is dan wel lid wil worden, terwijl er slechts 16.000 gelukkigen mogen deelnemen.

Mijn lobby leidt uiteindelijk tot niets, ik word vervolgens (spontaan) ziek en zie thuis op de bank voor de tv liggend Evert van Benthem voor de tweede maal achtereen winnen.

Ook deze keer zou ik waarschijnlijk best een redelijke kans gemaakt hebben om ... De omstandigheden leken geenszins op die van 1963 en wederom word ik achteraf geconfronteerd met mensen die ook deze tocht met succes hebben uitgereden, mensen waarmee ik me zo op het eerste gezicht schaatsend wel durf te meten.

Wat al die jaren daarna blijft hangen is een katterig gevoel ten aanzien van het fenomeen Elfstedentocht. Ik heb m’n kansen laten liggen, de winters werken niet langer mee en ikzelf koers richting 40ste levensjaar. In 1995, echter, dreigt iets dat door mij als een dolletje op gang is gebracht uit te lopen op een uiterst serieuze onderneming. Ik weet dat N. steeds meer bezeten is geraakt van het verschijnsel schaatsen. Zijn huis lijkt meer en meer op een schaatsmuseum en als er natuurijs ligt in de sloten en vaarten is hij niet langer de oude. Maar N., hoe zit het met nog een keer de Elfstedentocht rijden?

Ik waag het te betwijfelen of die tocht ooit nog een keer komt en daag hem uit voor de alternatieve tocht in Finland. N. hapt onmiddellijk toe en fase twee treedt in werking. Hoe pakken we een en ander aan, wanneer zou het moeten gebeuren, zou collega Dirk-Jan mee willen doen, hoe regelen we de zaken op school, etc.

N. belooft research te gaan plegen.

Een weinig later raadt Okke, een andere collega, ons aan niet naar Finland te gaan maar naar Oostenrijk, daarbij een ietwat aantrekkelijker beeld schetsend: het is er beduidend minder koud, de ijskwaliteit is beter en er is een geringere kans op uitstel c.q. afstel in verband met de ijs- en weersomstandigheden. Voorts is het financieel een stuk aantrekkelijker en nog zo wat zaken van minder zwaarwegend belang. We hoeven niet lang na te denken. Finland wordt Oostenrijk en N. gaat verder met zijn research.

Weer wat later valt ook Oostenrijk af. Ik ben een aantal malen ziek geweest en niet naar mijn werk gegaan en voel me bezwaard 3 dagen vrij te vragen voor onze onderneming. N. en Dirk-Jan hadden deze conclusie al voor mij getrokken en zo leek uitstel tot volgend jaar een eerste optie. Niet volgens N. echter, wiens kennis omtrent de vaderlandse winters tot een uiterst optimistische kijk op de aanstaande winter had geleid: “Hij komt er echt wel dit jaar, let maar op”.

De barometer staat op ‘dreigend’

En hij kwam er inderdaad ... voor ons … en bijna ook voor heel schaatsminnend Nederland. Het plan (fase 3) ontstond dat we als niet-leden op de dag van de Elfstedentocht zouden proberen te starten in Bolsward en van daaruit de hele ronde te volbrengen. We zouden zo geen last hebben van de “witrijders” en, beter nog, zij zouden geen last van ons ‘zwartrijders’ hebben. Maar wanneer durft een Elfstedenbestuur nog een beslissing te nemen omtrent het doorgaan van deze tocht? Voor ons zat hij er aan te komen, maar de definitieve beslissing wilde maar niet vallen. Dan zat er niets anders op dan hem zelf maar te organiseren, voor het echt te laat zou zijn. Zaterdag 3 februari werd in eerste instantie geprikt als de dag waarop het zou moeten gebeuren, start en finish in Leeuwarden, geen concessies.

Als het Elfstedenbestuur eens zo rap zou kunnen beslissen als wij tweeën. Het woord was gesproken en er was rook alom. Niet alleen rook echter. TV-beelden die deze week met meer dan gemiddelde belangstelling werden verslonden deden ernstig gewag van tig-tallen wakken in geheel Friesland, talrijke stukken hopeloos slecht ijs, evenzovele plekken waar gekluund diende te worden en onze animo nam zienderogen af.

Als zelfs een doorgewinterde Elfsteden-crack als Evert van Benthem zijn nood klaagt op tv over de slechte omstandigheden - hij rijdt de tocht samen met een aantal bevriende en uiterst ervaren toerrijders, maar besluit Dokkum links te laten liggen - valt voor ons min of meer vanzelfsprekend het doek.

Maar het blijft wel steeds aardig vriezen en vrijdagavond 2 februari besluiten we ineens toch door te zetten; het zal zondag a.s. dienen te gebeuren. Nu nog langer wachten lijkt een al te groot risico.

Ik begeef me die zaterdag in de loop van de middag richting Leeuwarden alwaar N. inmiddels enige ijsverkenningen uitvoert om zo onze tocht ‘s ochtends in het donker met iets minder vrees tegemoet te zien. We hebben elkaar die ochtend nog toevallig - kan men bij dit soort gebeurtenissen nog wel van toeval spreken? - ontmoet in de plaatselijke HEMA, beiden voorovergebogen bij een rek met batterijen, essentieel voor de zaklantaarns die we bij ons zullen hebben om de volgende ochtend de eerste uren op het ijs zonder al te veel kleerscheuren door te kunnen komen.

Het komt nu ineens allemaal toch wel erg dreigend dichtbij. Tijd om er nog eens echt goed over na te denken is er niet, de spanning stijgt van minuut tot minuut en de barometer thuis staat op ‘dreigend’. Men wordt nerveus van mijn lichtelijk chaotische voorbereidingen en het wordt de hoogste tijd om op te stappen.

2. Onrustig nachtje

Voor iemand die op een MBO-College genaamd ‘t Roer werkt, moet hotel ‘t Anker een aardig onderkomen zijn, tenzij ... je wel erg bezig bent met datgene wat de volgende dag op het programma staat.

Na een simpele begroeting en wat quasi plichtmatige uitwisseling van gegevens over de reis en het Friese ijs besluiten we snel een voedzame maaltijd te nuttigen, onderwijl de kaarten er nog maar eens op naslaand. N. heeft zijn voorbereiding zorgvuldig gedaan. Eenmaal terug op onze kamer dient alles nauwkeurig klaargelegd te worden voor de volgende ochtend van vroeg vertrek. We wensen niet voor onverwachte verrassingen te komen staan. Na een onrustige nacht waarvan ik me kan herinneren dat er een groepje Friezen ‘s nachts voor ons kamerraam luid stond te discussiëren over het feit of je je als Fries nou wel of niet aan die Hollanders diende te verkopen, word ik om 10 over 4 ‘s ochtends wakker, twee minuten voordat onze reiswekker afloopt. We komen ondanks onze gedegen voorbereidingen echter toch nog vrij snel voor een verrassing te staan. Naast onze kamer, op de gang, staat iemand voor de deur van kamer 4 luid voor te lezen uit ... de Bijbel. Het nut hiervan ontgaat me op dit nachtelijk uur, evenals de voorlezer zelf waarschijnlijk, maar ik realiseer me dat op een dag als deze elk beetje hulp, van welke kant dan ook, wel eens zeer welkom zou kunnen zijn.

Om precies 5 uur verlaten we het hotel, hordenlopend over drie paar uitgestoken benen die ons vol bewondering sterkte wensen en waarschijnlijk als we de deur achter ons hebben dichtgetrokken voor compleet gek verklaren.

Ik besef nu wat ik de afgelopen 24 uur al lang vermoedde: het point-of-no-return ligt inmiddels definitief achter ons.

Wat volgt is een ervaring die nog lang zal doorwerken op mijn gemoedstoestand en waar ik tot in lengte van jaren nog van hoop te kunnen blijven genieten.

3. Toverdrank sneuvelt op weg naar Sneek

Wapen van Sneek

Eenmaal op straat zijn we ons snel bewust van het feit dat de Goden ons wel eens gunstig gezind zouden kunnen zijn: het is volle maan en er staat geen zuchtje wind. Na een wandeling van precies een half uur door een zo goed als verlaten Leeuwarden, waar af en toe een fietser opdoemt op weg naar huis, belanden we bij het startpunt. Ik voel me ineens erg opgelucht; wandelen is nou niet bepaald een hobby van mij en N.’s voorstel om huppelend en springend, al spierontspannend wat voorwerk te verrichten kon me al helemaal niet bekoren.

Onze angst vooraf voor het in het donker af te leggen traject wordt snel een stuk minder; de volle maan en het feit dat N. de vorige dag reeds een deel van de route richting Sneek heeft verkend geeft een redelijk veilig gevoel.

We zitten nog maar nauwelijks op de beschoeiing onze schaatsen onder te binden of er dient zich een derde persoon aan. Wat we dan nog niet konden vermoeden is dat we de gehele verdere dag met z’n drieën zullen optrekken. N. en ik sluiten stilzwijgend een pact met onze derde man; een goede zet naar later zal blijken.

Schaatsen in het duister met de maan op de achtergrond als stille getuige blijkt een regelrechte sensatie. Er ligt een dun sneeuwdek op het ijs, de volle maan weerkaatst haar licht hierop en rechts van me zie ik donkere silhouetten voortbewegen in wie ik N. en Rens meen te herkennen.

De angst voor valpartijen wordt vreemd genoeg snel een stuk minder. Voor we echter Sneek bereiken hebben N. en Rens al een aantal onvrijwillige valpartijen doorstaan, waarbij ik een paar keer op een haar na gescalpeerd ben door een schaats van Rens. N.’s motto: afstand spaart levens!

Ook voor mij heeft de eerste tegenslag zich reeds ver voor Sneek aangediend. Bij de eerste de beste brug waar ik genoodzaakt ben redelijk door de knieën te zakken, valt mijn bidon - met daarin een weinig mystiek mengsel van geperst sinaasappelsap en een zeer riant aantal scheppen suiker, waaraan ik mijzelf bovenmenselijke krachten denk te ontlenen - uit de achterzak van mijn wielershirt met een klap op het ijs. Ik keer om om hem zo snel mogelijk van het ijs te pakken en de achtervolging in te zetten, maar constateer met een kreun dat de dop van de bidon is losgeschoten en vier-vijfde deel van de inhoud op het ijs is achtergebleven. Deze constatering leidt tot een enorme paniekreactie: hoe moet ik in vredesnaam deze onderneming tot een goed einde brengen als ik al in zo’n vroeg stadium zo’n geducht verlies heb geleden.

Voor mij geldt dat je bij ondernemingen als deze een aantal zekerheden voor jezelf van te voren moet inbouwen; eten en drinken - eveneens in deze volgorde van prioriteit - staan daarbij bovenaan. Je kan altijd onderweg iets te drinken kopen maar als er in de laatste uren een aanspraak wordt gedaan op je laatste reserves dan is een bidon met toverdrank een welkome stimulans voor lichaam en geest. Het psychologisch effect dient niet te worden onderschat!

Veel tijd om over het verlies na te denken krijg ik gelukkig niet. We moeten verder, Sneek en Okke wachten op ons en ik raak snel weer bevangen door de schoonheid van de beelden om ons heen. Ergens bij een rietkraag duikt een kolossale Friese boerderij op uit het landschap. Binnen het silhouet van dit bouwwerk tekent zich het beeld af van twee grote helgeel verlichtte ramen. Het feit dat je op zo’n manier getuige bent van wat hier het normale dagelijkse leven betreft, zonder zelf door wie dan ook te worden waargenomen, fascineert me.

Okke had ons de vorige avond al telefonisch gewaarschuwd dat we vanaf Scharnegoutum onze ogen goed de kost dienden te geven vanwege het feit dat er volgens hem op meerdere plaatsen stenen en planken deels in het ijs ingevroren zaten. Deze mededeling had ongemerkt indruk op mij gemaakt. De angst voor een vroegtijdige uitschakeling door vijandige elementen zat er goed in bij mij. Liever wilde ik sterven in het zicht van Leeuwarden dan hier ‘s ochtends mijn schaatsen aan gort te rijden vanwege het feit dat een simpele onverlaat zo nodig allerlei rotzooi op het ijs had menen te moeten gooien.

4. Getransplanteerde ijsblokken

Mijn extra grote oplettendheid maakte dat we Sneek al binnenreden voor ik er goed en wel erg in had. De eerste stad in het rijtje van elf is een feit en het aftellen, of is het optellen?, kan beginnen. Dat bij het tellen slechts rekening dient te worden gehouden met echte steden, met stadsrechten dus, is voor mij een leerzame opsteker. Met mijn telling zou de route van de Elfstedentocht beduidend minder lang zijn.

In Sneek dienen zich ook voor N. voor het eerst serieuze problemen aan. N. is iemand die bij het uitvoeren van dit soort ondernemingen zijn zaakjes altijd tot in de puntjes heeft geregeld. Nu heeft zijn rugzak het heel recentelijk begeven en dient een en ander met behulp van veiligheidsspelden bij elkaar te worden gehouden. De veiligheidsspelden weigeren in Sneek echter nog langer hun dienst te bewijzen. Tot twee keer toe, kort achter elkaar, stort de rugzak op het ijs. Het lijkt alsof we hier te maken krijgen met een nog regelmatig terugkerende ergernis. N.’s gezicht spreekt boekdelen en enige vindingrijkheid is snel gewenst.

Altijd handig om iemand als Okke in de buurt te hebben. Na de tweede smak bedenkt hij dat het goed zou zijn de veiligheidsspelden te vervangen door een veter…...en welke goed voorbereide schaatsenrijder heeft nu geen reserve-veters bij zich, zeker op een dag als deze? Ik dus!

Als het gaat om het oplossen van dit soort praktische zaken blijkt Okke zeer creatief en vindingrijk ingesteld te zijn; dit heeft hij al eerder bewezen op onze talloze fietstochten in de Zwitserse bergen.

N.’s moraal dreigt het even te begeven na enkele valpartijen van respectievelijk rugzak en schaatser; ik houd mijn hart vast, het is toch echt nog te vroeg voor welke vorm van irritatie dan ook, maar de veter brengt uitkomst. Wat ik dan nog niet weet is dat de in mijn ogen fraaiste val van deze dag nog moet komen, in wat een fraai samenspel van man en rugzak mag worden genoemd.

Met z’n vieren hervatten we onze tocht. Sneek, inmiddels landelijke bekendheid genietend vanwege zijn wakgevoeligheid, ijstransplantaties en de daaruit voortvloeiende aandacht van de media, blijkt uiteindelijk slechts één uiterst moeilijke passage te hebben: een plek waar onlangs getransplanteerde ijsblokken zijn vastgevroren in een onordelijk geheel waar schaatsen meer weg heeft van een levensgevaarlijke survival.

Wapen van IJlst

We laten Sneek nu snel achter ons en dienen voor de tweede keer deze ochtend te klunen. Mijn oorspronkelijke tevredenheid over mijn nieuwe schaatsbeschermers zal spoedig omslaan in ergernis. Het kost namelijk nogal de nodige moeite deze met eenvoudige en soepele bewegingen snel onder de schaatsen te bevestigen dan wel te verwijderen. Daar waar anderen, steun bij elkaar zoekend, dit klusje in luttele seconden klaren dien ik eerst een ‘zitplaats’ te vinden om vervolgens met iets van een ‘laat-me-hier-niet-alleen-achter’-gevoel te constateren dat het gat tussen mij en mijn kompanen snel groter wordt. Het vooruitzicht dat er nog veel gekluund dient te worden maakt me niet echt vrolijk, maar zoals al eerder vermeld, het is nog ietwat te vroeg voor ergernis.

Beperken we ons even tot het schaatsen: de tocht blijft een puur genot en de beleving is vele malen intenser dan bij voorgaande tochten op de schaats. Het moet de combinatie zijn van het schaatsen in het donker, hetgeen voelt alsof je onderdeel van een sprookje uitmaakt en het onmiskenbare gevoel dat het hier wel ‘de tocht der tochten’ betreft.

Laat ik proberen niet al te enthousiast te worden. Denkend aan het totaal aantal nog af te leggen kilometers levert dat niet al te veel problemen op.

Voorlopig vliegen we nog over het ijs, althans zo voelt het. Okke, die zijn nut reeds bewezen had bij het bedwingen van N.’s rugzak, zal zijn nut nog vele malen vaker bewijzen bij het oriënteren op de route. N.’s vaar- en schaatskaarten kunnen voorlopig op zak blijven. Okke weet de weg, autorijdend, zeilend, fietsend en dus ook schaatsend. Friesland schijnt weinig infrastructurele geheimen te hebben voor hem. “Links ... rechts ... rechtdoor …”, simpele commando’s die er voor zorgen dat de vaart er aardig in blijft.

5. Angst voor het Slotermeer

In no time zitten we dan ook in IJlst en de dageraad begint zich voorzichtig aan te dienen. Ook hier even fiks klunen maar de indrukken op het netvlies laten deze keer geen ergernis toe. Het lijkt één groot feest te worden. De kwaliteit van het ijs - iets wat ons vooraf, mede door de diverse berichtgevingen van de afgelopen dagen, zorgen had gebaard - blijkt, althans zeker in mijn ogen, enorm mee te vallen. Ik durf te zwieren en mijn slagen af te maken. Een valpartij nu zou het evenwicht danig kunnen verstoren, maar ja, so far, so good.

Af en toe komen beelden boven van de verkenningstocht van Evert van Benthem en een aantal andere (oud-)Elfstedenrijders die woensdag jl. nog voor diverse problemen waren komen te staan. Het beeld van een op het Slotermeer door het ijs gezakte rijder die dank zij de hulp van collega’s weer uit een wak klautert komt zich af en toe opdringen. Geen toeval, we naderen het Slotermeer, tot voor kort nog het grootste wak van Friesland.

De keuze om vandaag een poging te wagen lijkt een voltreffer. Volle maan maakt het vooraf gevreesde gebruik van de zaklantaarn welhaast overbodig, het achterwege blijven van wind maakt dat we het niet (te) koud krijgen en de ijsvloer blijkt de afgelopen dagen aardig te zijn aangevroren. Ik heb nooit de indruk dat ik er wel eens door zou kunnen zakken, een prettig gevoel.

De meeste problemen leveren vooralsnog de Marsrepen en New Energy Bars op. Eenvoudige handelingen zoals het openmaken van de verpakking kosten veelal nodeloos veel tijd en energie, om over het lekker weghappen van deze stijfbevroren delicatessen nog maar te zwijgen. De kwaliteit van het gebit van de doorsnee Elfstedenrijder zal mogelijk een stuk boven die van mij uitstijgen, maar toch ... de slogan “lekker lang lekker” flitst door mijn hoofd alsmede de optie om een van mijn schaatsijzers te gebruiken om de zoveelste k...-reep in stukken te hakken. Echter het risico van een braam en alle daar verder uit voortvloeiende vervelende consequenties plus het feit dat de rest van onze groep hier niet voor op mij zal gaan staan wachten, maken dat ik dus maar in een rustig tempo blijf voortkauwen op een veel te groot stuk wonderchocolade.

We naderen het Slotermeer. Alarmfase 4! Zou het betrouwbaar dichtgevroren zijn? Volgens Okke wel. Wederom blijkt hij gelijk te hebben. Het is nu enkel een kwestie van betrouwbare sporen volgen. Het vertrouwen mijnerzijds dat daar waar sporen zijn je er nooit en te nimmer door zult zakken is grenzeloos, hoe anderen dat idee soms ook proberen te ontkrachten. Welnu, die anderen wegen doorgaans meer dan mijn bescheiden 65 kilo - zouden het er nog steeds 65 zijn? - en hun afzet is veelal ook een stuk krachtiger probeer ik mezelf gerust te stellen.

Wapen van Sloten

Het Slotermeer is niet langer een meer, maar één grote ijsvlakte waar we dankbaar gebruik van wensen te maken. We hoeven nu niet links aan te houden om zo veilig onder de wal langs, maar dus wel meer kilometers afleggend, richting Sloten te koersen. We wagen de oversteek, vertrouwend op de soms nog verse sporen van een groepje voorgangers, mogelijk het groepje dat ons in Sneek bij de eerste kluunplaats passeerde.

De kwaliteit van het ijs op het nog niet zo heel lang geleden dichtgevroren meer is verre van ideaal, maar toch slaag ik er in om relaxed schaatsend met redelijke slagen de overkant te bereiken.

N. vreest - onterecht - dat ik af en toe het spoor meer dan bijster raak of misschien vreest hij wel dat ik al te enthousiast raak. We hebben per slot van rekening nog vele kilometers voor de schaatsen. N. is, laat ik dat niet vergeten, de man met de ervaring.

Mijn optimisme moet minstens zo zwaarwegend kunnen zijn. Het gevoel tot nu toe is een nauwelijks te beschrijven gevoel van euforie. Het gaat zo gemakkelijk, de omstandigheden zijn bijna perfect en de beelden onderweg moeten wel blijvende indrukken achterlaten.

6. Langs Beppe in Lemmer?

Eenmaal in Sloten gearriveerd zetten we ons neder bij een hardboard miniatuur van deze derde Elfstedenstad. Het tellen gaat door. We hebben er al drie en alle drie hebben we er nog overduidelijk zin en vertrouwen in. We hoeven het niet te hebben over dingen die niet lekker gaan, we beperken ons tot het uiting geven aan het goede gevoel dat tot nu toe bij een ieder de overhand heeft. Ieder van ons is zichtbaar onder de indruk, mogelijk ook van zijn eigen kunnen. Dat belooft nog wat.

Een boterham later verlaten we Sloten en passeren een schuit waar de bemanning, nog maar net wakker een houtkachel stookt. De penetrante houtlucht bevestigt het gevoel van een primitieve strijd met de elementen. De mens, één met en ook strijdend tegen de natuur. Tot nu toe trekt de natuur geen al te zware wissel op ons. Het is meer een gevoel van één zijn met dan alleen tegen de natuur. Zal onze eigen wispelturige natuur ons geen parten gaan spelen?

Via Sloten, dat al in het geheugen opgesloten zat vanwege eerdere bezoekjes op de fiets of op de schaats, glijden we soepel verder. Grappig dat de naam alleen al voldoende is om allerlei prettige beelden op te roepen. Al te veel tijd om hier bij stil te staan is er echter niet. Als Rens zijn blaas heeft geleegd, zowaar geen eenvoudige opgave - het lijkt alsof hij de honneurs van ons hele groepje waarneemt - pakken we de draad weer op, dit keer richting Stavoren.

De zon begint zijn gezicht te vertonen en het wordt zowaar aangenaam toeven tussen het zacht ritselende riet. Een kleine onoplettendheid, te veel euforie, drukt me letterlijk met m’n neus op de harde feiten; een onvriendelijke scheur ontneemt me tijdelijk het gevoel dat niets meer stuk kan. De klap brengt me weer terug op aarde en ik schaats weer verder op het ijs in plaats van er boven te zweven.

Balk doet vaag aan Sloten herinneren: een kaarsrechte gracht die het stadje doorklieft en bruggetjes die je dwingen nog meer op te letten. Te laat of in het geheel niet bukken zou nu een erg slordige fout betekenen. We zouden niet de eerste zijn die zo aan z’n eind is gekomen.

Na Balk komt de Luts en ik moet onwillekeurig aan een van mijn studenten denken. Dat zal echter de eerste en tevens laatste keer zijn dat school mijn belevingswereld weet binnen te dringen, hetgeen veel over de kwaliteit van deze dag zegt.

Wapen van Stavoren

Het Gaasterland trakteert ons op een van de mooiste sloten van Friesland.Hier ligt een zojuist geveegde baan op ons te wachten, de scheuren laten ons met rust, ook al probeert Okke af en toe een nieuwe scheur aan het ijs toe te voegen. We schaatsen in de luwte van hoog opgeworpen wallen en ik krijg opnieuw het gevoel dat ik alleen op de wereld ben. Dat blijkt dus mogelijk te zijn in een groepje van vier individuen. Dat de gemotoriseerde baanvegers zo vroeg al aan het werk zijn doet ons deugd en bevestigt het feit dat ze er daar in Friesland zeker nog stellig in geloven dat de tocht der tochten binnenkort doorgang zal vinden. We passeren een groepje shagrokende baanvegers dat zich nauwelijks om ons lijkt te bekommeren. Zouden ze soms geen weet hebben van onze snode plannen of is het alleen voor ons zo bijzonder wat we hier aan het doen zijn? Geen tijd om een en ander te verifiëren, we moeten door.

We krijgen op de Morra ineens te maken met wisselende ijscondities. De ijsvloer verandert nogal eens van zeer schaatsbaar in iets dat doet denken aan een natte schaatsdroom. Op het slechtste gedeelte dient één keer de kaart geraadpleegd te worden. We kruien linksaf, richting wie zal het zeggen. Mijn topografische kennis van Friesland is ineens redelijk beperkt eveneens als de kennis omtrent volgorde en aantal te nemen steden. Ergens had ik het vage vermoeden dat Lemmer ook onderdeel van het traject uitmaakte. Niet dus. Jammer. Misschien dat het gevoel dat een van de leden van de Friese tak van de familie - Beppe in dit geval, niet de minst betrouwbare - hier als getuige van een unieke gebeurtenis in de familie zou kunnen fungeren: een niet-Fries familielid dat voor definitieve erkenning strijdt in een evenement dat in deze clan zeker tot de verbeelding spreekt. Welnu, de enige echte getuigen schaatsen voor en achter mij, geen reden tot bezorgdheid dus. Niet vergeten het adres van Rens te vragen in Leeuwarden. Optimist! Later zal blijken dat ik niet de enige ben die met dit idee speelt.

7. Sixtijnse schaatskapel in Stavoren

We naderen Stavoren. Het lijkt alsof we hier al jaren schaatsen en zeker niet alsof we nog tot in lengte van uren door moeten. Ik bespeur bij mezelf een soort misplaatst veteranengevoel. Namen als Morra en Luts lijken deel uit te maken van een vertrouwd vocabulaire, klunen krijgt iets familiairs en het vooraf zeker gevreesde hongergevoel blijft vooralsnog achterwege.

De zon verwarmt onze ruggen als we speels Stavoren binnenglijden. Tijd voor een ‘Koek en Zopie’. Deze dient zich aan in de vorm van een van de mooiste cafeetjes (voor schaatsgevoelige types althans) van de Elfstedenroute, misschien wel van geheel Friesland. N. vertelt dat hij hier al wel vaker heeft gezeten. Is er in vredesnaam een plek voor schaatsenrijders waar hij niet al eens heeft gereden of (stuk-)gezeten, vraag ik me nieuwsgierig af.

De wanden van dit etablissement worden opgesierd met de fraaiste taferelen. We bevinden ons in een soort Sixtijnse schaatskapel, met dien verstande dat de wanden hier de rol van het plafond aldaar hebben overgenomen. Ik begeef me klunend richting toilet en ook hier hangen geuren die reeds in Sixtijnse urinoirs moeten hebben gehangen. De drang om zo snel mogelijk weer door te schaatsen dient zich aan. De drang naar warme chocolademelk en een met kunstsneeuw bedekt stuk appelgebak wint achteraf vrij gemakkelijk.

Het geheel wordt nog wat opgefleurd door een ander groepje, jongere schaatsers, dat te oordelen naar geluid en beweeglijkheid doende is een aantal nieuwe persoonlijke records neer te zetten. De leider van het groepje, ogenschijnlijk de meest ervaren rijder, doet verwoede pogingen een kromgereden schaats recht te buigen op een van de verwarmingsradiatoren langs de wand, zowaar geen eenvoudige taak. Het fanatisme waarmee hij zich van zijn taak kwijt doet me het ergste vrezen voor de verwarming, toch wel een uiterst essentieel item deze winter en doet me opgelucht kijken naar de zo op het oog wat minder fanatieke leden van mijn eigen gezelschap. Ik speel even met de gedachte om de in mijn rugzak meegenomen Easy Gliders voor een aardig prijsje van de hand te doen. Gelijktijdig bedenk ik dat ik deze misschien zelf nog wel eens nodig zou kunnen hebben deze dag ...

Ik bespeur nog steeds geen blikken van vermoeidheid, ook al slaat de damp van onze lijven. Okke kondigt reeds zijn al van te voren geplande afscheid van onze groep in Bolsward aan. Hij heeft van meet af aan niet het plan gehad de gehele tocht mee te rijden. Ik denk dat hij een verstandige en reële inschatting van zijn kunnen heeft gemaakt. Bij een van zijn valpartijen, waarbij het er uit ziet alsof hij nooit meer zal opstaan, informeer ik nieuwsgierig naar z’n toestand. “Gaat wel”, zegt hij, “ik denk dat ik een paar ribben heb gekneusd”, iets wat me bij zo’n klapper niet onwaarschijnlijk lijkt. Bij een volgende valpartij doet zich het wonderlijke feit voor dat hij zegt zijn ribben in het geheel niet meer te voelen. Een wonderbaarlijke genezing of zijn hier hogere machten aan het werk die van oordeel zijn dat wij onze klus dienen te klaren?

We mogen beslist niet te veel tijd verspelen in cafeetjes, ook al lokt de Beerenburg. Voorgaande ervaringen hebben geleerd dat het dan snel met de schaatsende koopman is gedaan. Onze van te voren gemaakte afspraak bestond er uit dat we niet of nauwelijks van het ijs zouden gaan, aangezien elke onnodige verstoring van het ritme wel eens nadelig zou kunnen uitvallen. Het is zaak zo lang mogelijk in het goede gevoel te blijven. Heerlijk zo’n therapeutisch dagje. Friesland als één grote divan waarop je af en toe geheel onvrijwillig door de elementen wordt neergelegd.

8. Friesland lijkt opmerkelijk leeg

Wapen van Hindeloopen

We vervolgen onze route langs de randen van het IJsselmeer. Niet dat we hier ooit zicht op krijgen, we schaatsen in de veilige luwte van de dijken. Iemand oppert de mogelijkheid dat de tocht hier ooit wel eens zou kunnen zijn opgehouden door kruiend ijs dat via de dijken Friesland probeerde binnen te dringen.

Doorrijden dus, we laten niets aan het toeval over. Het groepje dat ons in het café had nageroepen dat ze ons weldra weer zouden treffen, voegt de daad bij het woord en doemt op vanuit de achtergrond. Ik verlies voor de zoveelste keer die dag mijn bidon en deze wordt door een hunner in één vloeiende beweging van het ijs gegrist en terugbezorgd bij N., die genoeg begint te krijgen van het hoofdstuk ‘bidon’ en het relikwie in zijn rugzak doet verdwijnen. Hij zal pas veel later in Leeuwarden weer opduiken, compleet met het restantje toverdrank dat na de eerste buiteling vanochtend nog was overgebleven. De kleine Kaj, mijn jongste zoon, kan tevreden zijn. Hij voelt zich sinds geruime tijd de rechtmatige eigenaar van de drinkfles en het kostte me dan ook de nodige moeite deze mee te krijgen voor mijn onderneming.

Hindeloopen doemt op uit het landschap. Onmiddellijk schieten weer beelden van een voorbije winter naar boven - een zonovergoten middag in een fraai gestileerd Fries dorp waar frisse vlaggen wapperen in de wind en waar een gans dorp zich lijkt te verlustigen in een dagje ijspret.

Vandaag informeren twee vriendelijke dorpelingen naar onze plannen. De zon laat ons in dit stadium van de strijd - die dus gaandeweg toch iets van het karakter van een strijd heeft gekregen - lichtelijk in de steek en wat valt te denken van de inwoners van Hindeloopen. De entourage vertoont duidelijke gelijkenis met voorgaande impressies, maar waar is iedereen? In de kerk, thuis achter de borrel, wie zal het zeggen?

Friesland lijkt opmerkelijk leeg. Is er iets spectaculairs gebeurd waar wij nog geen weet van hebben, een of ander evacuatieplan. Toch is dit voor ons geen directe aanleiding tot klagen aangezien het voor weinig oponthoud zorgt. Dat de echte Elfstedensfeer zo wel ontbreekt kan me niet echt boeien.

Pas heel wat uren later zal ons duidelijk worden dat heel veel mensen, misschien ook wel heel veel Hindeloopers, op ditzelfde moment bezig waren met een historische tocht over het IJsselmeer (de IJsselmeertocht tussen Stavoren en Enkhuizen). Dit evenement zou de Nederlandse bevolking nog dagen bezig houden en het stempel ‘historisch’ kreeg zo een dubbele betekenis.

Als je zoals wij een groot doel voor ogen hebt is zo’n stad in je verbeelding erg klein. Misschien is Hindeloopen ook wel klein en heeft mijn verbeelding mij parten gespeeld en het in mijn gedachten doen uitgroeien tot een gigantisch bolwerk, een vesting die met bloed, zweet en tranen genomen dient te worden, na opnieuw een groot aantal, soms kaarsrechte, kilometers kanaal. Je verwacht misschien op meer tegenstand te stuiten. Niets van dat alles, de Friese steden laten zich erg gemakkelijk nemen. Wat was ook al weer het Fries voor: “Mag ik je dochter lenen?

Hoeveel steden hebben wij inmiddels op onze palmares geschreven? Nog maar vijf !?

Wapen van Workum

Het tellen der steden en kilometers begint lichtelijk sporen van een obsessie bij mij te vertonen. Hetzelfde geldt voor het tellen van de uren. Voor mijn gevoel kan slechts de tijd ons de das omdoen in dit winterse landschap. De eerste klacht begint zich tevens bij mij aan te dienen. Niet m’n rug speelt me parten, zoals van te voren ingecalculeerd, niet een praktisch lege maag, maar mijn voeten lijken te gaan groeien, een geheel nieuwe ervaring. Bij Bolsward dienen the growing pains of my feet zich onverminderd aan.

9. Afscheid van onmisbaar element

Met het naderen van Bolsward is tevens het afscheid van Okke aanstaande. We ploffen neer in wat somber ogende, hard-plastic stoelen en doen ons tegoed aan de zoveelste chocomelk die dag. Een rondje van Rens. Ik begin steeds meer bewondering voor deze Brabo te krijgen die de Elfstedentocht rijdt als betrof het een langebaanwedstrijd. Hij weigert categorisch zijn slag aan te passen aan het ijs en de omstandigheden, iets wat ik alleen maar bewondering voor kan hebben omdat ik geneigd ben hetzelfde te doen. Het kost hem alleen zichtbaar minder moeite. De trainingssessies op de Eindhovense kunstijsbaan bewijzen hun nut. Het risico van valpartijen is ingecalculeerd en we zijn soms getuige van de meest merkwaardige pirouettes. Na bestudering van de slow-motion beelden door de jury zou zelfs het meest partijdige jurylid moeten besluiten tot minimaal een 8.3.

We nemen afscheid van Okke. Hij heeft zijn nut dubbel en dwars bewezen, deels als haas, deels als gids en deels als … Okke. We zullen hem die dag nog enige malen aanhalen als een van de onmisbare elementen die er toe bij hebben gedragen dat we - iets dat we toen nog niet met zekerheid wisten - deze dag naar behoren hebben kunnen afsluiten.

We laten Okke ons, als laatste dienst, beloven dat hij het thuisfront zal bellen om gewag te maken van onze vorderingen. Hadden wij namelijk niet plechtig beloofd om met enige regelmaat telefonisch contact op te nemen met onze dierbaren?

Telefooncellen blijken in Friesland, zeker langs de route waarlangs wij ons begeven, net zo dun gezaaid te zijn als de grote groepen publiek die ons onder luide aanmoedigingen van stad tot stad voortschreeuwen en ons boven onszelf doen uitstijgen. We zijn nog steeds uitsluitend op onszelf aangewezen en weten dat we waarschijnlijk, nu we precies op de helft van de af te leggen route zijn aangeland, de mooiste impressies achter ons hebben gelaten en er een ander Friesland op ons ligt te wachten. We nemen vluchtig afscheid en beloven contact op te nemen vanuit Leeuwarden als de terugreis naar Lelystad problematisch dreigt te worden vanwege het mogelijk late uur. Hierdoor gaat een overnachting in Sneek ineens tot de mogelijkheden behoren.

Wapen van Bolsward

Ik weet, ietwat stijf en stram geworden van de Jan de Bouvrie-stoel en de frisse bries die is opgestoken dat ik Okke binnenkort weer zal treffen voor een volgende klus, ditmaal in het Zwitserse of Franse hooggebergte, gezeten op een racefiets met de bevrijdende gedachte in het hoofd dat na iedere energieverslindende beklimming de beloning volgt in de vorm van een spannende afdaling waarbij de enige inspanning bestaat uit het op tijd afremmen voor een bocht en, met de gedachten aan het thuisfront in het achterhoofd, het vermijden van al te grote risico’s.

Een nadeel van onze conditietest is dat zo’n soort beloning hier niet voor handen is. De enige afdalingen die je hier tegenkomt zijn die waarbij je klunend een dijkje afgaat, hetgeen nu niet direct aanleiding geeft tot een gevoel van echte ontspanning. Integendeel. Desondanks wordt er later wel degelijk een beloning uitgedeeld in de vorm van een briesje dat onze ietwat stram geraakte ruggen zal masseren.

10. Moraal na een smak

Na Bolsward klunen we een stuk richting Harlingen. Het klunen begint pijn te doen aan de enkels. Voordeel van het ons uitdagende noordelijk deel van Friesland is dat men, veelal in tegenstelling tot het zuidelijk deel, hier vaak de loper voor ons heeft uitgelegd.

Als er een relatie bestaat tussen vermoeidheid en perceptie dan zal die bij mij zeker een rol van betekenis hebben gespeeld. Ik dien me meer op de pijn in mijn voeten te concentreren, begin het vervelend te vinden om de onvermijdelijk lijkende valpartij opnieuw te maken en concentreer me allengs meer en meer op de ijsvloer om de aldaar aanwezige verraderlijke scheuren te kunnen bespeuren en te vermijden. De elasticiteit van hedenochtend heeft plaats gemaakt voor een lichte verstijving van de ledematen hetgeen het soepel ontwijken van de snode valkuilen ernstig bemoeilijkt.

Rhythm is a dancer”. Maar het dansen heeft nu definitief plaatsgemaakt voor werken.

All work and no play make Jack a dull skater. Wat moet je doen om maar weer zo veel mogelijk in dat goede gevoel terug te komen? Ik ontwijk met mijn linkerschaats een half in sneeuw en schraapsel verborgen scheur, rijd vervolgens rechts in een andere tak van dezelfde familie, probeer onhandig nog wat te corrigeren en stap onmiddellijk met rechts in een in het verlengde liggende scheur. Tegen zoveel overmacht moet ik me wel gewonnen geven. Ik hang voor m’n gevoel een uur in de lucht, word door een mysterieuze kracht van onderen aan mijn been getrokken en maak een achterwaartse beweging in het luchtruim die eindigt met een kolossale plof op mijn rugzak. Gevoelens van onmacht, reddeloosheid en de vraag of ik nog steeds uit één stuk besta verliezen de strijd met mijn boosheid. Ik heb het idee dat ik deze dag al vaker ben gevallen dan in de afgelopen tien jaar van mijn schaatscarrière. Dat idee blijkt te kloppen, overigens.

Ik krabbel verdwaasd overeind om pas veel later bij een kluunplaats te ontdekken dat een stuk van de achterkant van mijn rechterschaats is afgebroken. Zoiets zou wel eens ten koste van de moraal kunnen gaan. Schaatsend heb ik hier echter geen flauwe notie van gehad en in mijn denkpatroon zal het de geleverde prestatie alleen maar ten goede komen. “Zelfs met een kapotte schaats ...”. Er echoot vaag iets van heraldiek door mijn hoofd. Prima, al het slechte wordt aangewend ter verheerlijking van de eigen prestatie. Op een dag als deze mag dat, moet dat misschien wel, om zo de eigen grenzen te kunnen verleggen.

We praten onderling weinig over dit soort zaken. Heeft dit te maken met de machocultuur of sparen we slechts onze adem voor de laatste loodjes? We willen elkaar in ieder geval niet iets van angst laten doorschemeren, hetgeen mogelijk van invloed zou kunnen zijn op ons uiteindelijke doel.

Als de NOS ons een paar weken later ter ere van Evert van Benthems recente afscheid van de actieve marathonsport een compilatie toont van diens hoogtepunten, zien we dat halverwege de tocht van 1985 van Benthem nog niet wist wat half Nederland inmiddels wel wist, namelijk dat er een stuk uit het ijzer van zijn rechterschaats was verdwenen. Hijzelf zal later bekennen dat het waarschijnlijk heel prettig was dat hij hier niet van op de hoogte was gebracht. Hij zou zijn weg vast en zeker met minder zelfvertrouwen hebben vervolgd.

Aardig hersteld van mijn doodsmak, die naar ik besef zeer goed het einde van mijn rondrit had kunnen betekenen, belanden we in de buurt van wat in N.’s optiek Harlingen zou moeten zijn. Ik sluit me kilometervretend kritiekloos maar al te graag bij diens oordeel aan. We hebben net het toppunt van kluunkunst achter ons gelaten: een ladder die we reeds kenden uit de beelden die Studio Sport de afgelopen week al op ons had losgelaten in de al eerder gememoreerde rit van van Benthem en diens gevolg.

Die TV-beelden zorgen op de een of andere manier toch weer voor een vertrouwd gevoel. Je weet dat je met iets bezig bent dat echt bestaat en al generaties lang deel uit maakt van een traditie. Je krijgt het gevoel een wezenlijk deel van de Elfstedenhistorie uit te gaan maken terwijl je ondertussen ook bezig bent je eigen stukje geschiedenis te schrijven, al moet het echte schrijven nog komen. Maar dat realiseerde ik me toen nog niet.

Ik voel me nu, twee weken na dato, zoals Columbus en Marco Polo zich gevoeld moeten hebben terwijl ze in hun scheepshut hun ontdekkingen aan het papier toevertrouwden. In de provincie waar eieren al evenzeer een rol van betekenis spelen in het traditioneel erfgoed, ligt er voor mij hopelijk ook een ei te wachten in Leeuwarden. Het ei van Kloezeman. Er zal later door mij zelf nog lang op dit ei gebroed worden. Is dit mijn ‘Ei-land van de Vorige Dag’?

We passeren het TV-wak van ijsmeester Piet Venema en een bordje met de tekst ‘200 meter schaatsen slijpen’. Ik informeer bij N. wat zijn grootste prestatie op dit gebied is. Hij geeft toe dat 200 meter wel erg ver van zijn persoonlijke record af ligt.

Daar waar het landschap niet langer zo sterk tot de verbeelding spreekt als dat in het zuidelijk deel van het traject het geval was, wordt het dus tijd de eigen fantasie te laten werken.

Wapen van Harlingen

Spraken we reeds van Harlingen, dan betreft dat een pijnlijk misverstand. Bij een midden op een kruispunt van waterwegen uit het ijs oprijzende richtingaanwijzer dienen zich plaatsnamen aan waar wij Westerlingen geen enkele weet van hebben. Kortom, de kaart dient geraadpleegd te worden. Hebben we Harlingen soms links laten liggen? In ieder geval valt het kwartje dat we Harlingen nog niet hebben bedwongen. Ontstaat er nu iets van lichte paniek? Bij mijzelf bespeur ik een lichte golf van ontreddering. Het moet en zal volgens de vaste route gebeuren, hoe vaak die route in het verleden nogal eens van tocht tot tocht verschilde. Liever rijd ik enkele kilometers om, om zo weer op de juiste route uit te komen, dan dat ik achteraf tot de trieste conclusie moet komen dat we misschien wel een stuk hebben afgesneden. Niets mag afdoen aan de prestatie!

Een tweetal wat oudere autochtonen dat we al klunend een aantal kilometers terug hadden aangesproken, zet ons middels een simpele handbeweging weer op het juiste spoor: “Harlingen leit doar”, of iets daaromtrent, klinkt als muziek in de oren. Tegelijkertijd realiseer ik me wel dat ik mijn totaalbeeld dien aan te passen. In plaats van Harlingen achter ons te hebben gelaten moeten we nog zo’n acht kilometer voortjakkeren op jacht naar de achtste stad.

11. Met alle winden mee

Maar ook Harlingen komt in beeld en het gevoel van een déja-vu dringt zich op. Misschien lijkt alles hier in het noorden van Friesland wel op elkaar bedenk ik. Kanaal na tocht na sloot na vaart rijgt zich aaneen tot een lang lint van vermoeide gemoedstoestand.

Men waarschuwt ons nadrukkelijk voor het ijs op het Van Harinxmakanaal. Het moet daar een verschrikking zijn. Beelden van mannen die moeizaam klauterend hun weg over de meest vervaarlijke ijsschotsen zoeken op Nova Zembla dienen zich aan. De plaatjes in de geschiedenisboekjes van de lagere school hebben hun uitwerking niet gemist.

Maar het is allemaal slechts angst voor het onbekende. De werkelijkheid valt reusachtig mee. Heeft men ons schrik aan willen jagen of is het de onbekendheid met de echte omstandigheden een eindje verderop. Misschien hoor je als verkoper in een ‘Koek en Zopie’ alleen van de verschrikkingen die mogelijk een eigen leven gaan leiden in de benauwde wereld van chocomelk en Unox rookworsten.

Het Van Harinxmakanaal blijkt een te nemen barrière al dienen we ons wel met uiterste voorzichtigheid en concentratie voort te bewegen. Maar er doemt alweer een nieuwe ‘worst’ op als we dit korte desolate stuk ijs achter ons hebben gelaten. Franeker ligt op redelijk te behappen afstand van Harlingen en de wind waait vriendelijk met ons mee. Daar waar een Elfstedenwind in het verleden bijna altijd uit het oosten kwam, als teken van kou, vorst en strenge winters, blijft ze deze dag een onberekenbare factor. Het lijkt alsof de wind moeite heeft zijn koers te bepalen. Dat wij hier voornamelijk baat bij hebben is mooi meegenomen. Ik vind het deze keer niet zo’n probleem om met alle winden mee te waaien. Sterker nog, het vergroot slechts mijn vertrouwen in de goede afloop.

12. Groningen, een te gekke provincie

In de buurt van Franeker laat de zon zijn gezicht weer zien en krijgt het landschap weer iets van de verloren gegane schoonheid terug, hetgeen in mijn beleving dan ook hard nodig was. Het wordt tevens een flink stuk drukker op het ijs. We zijn niet langer bezig met een soloreis. In plaats van de blik voortdurend te richten op allerlei landmarks in het landschap valt deze nu regelmatig op om ons heen gekromde ruggen, waarvan sommige er een voor ons aangenaam tempo op na houden.

Een van de dingen die me van dit deel van de reis zijn bijgebleven is dat ik op een uitstekend geveegde schaatsstrook van de Dongjumervaart het tegemoetkomende schaatsvolk wat uit het oog verloor. Breeduit zwierend raak ik met mijn linkerschaats voluit het ijzer van een tegenligger. Het heeft iets weg van twee Middeleeuwse ridders die in volle draf op elkaar inrijden om na een eenmalige slagenwisseling der zwaarden, wijs geworden, te besluiten dat doorrijden het best is. Er staan die dag waarschijnlijk belangrijker zaken op de agenda.

In de film Highlander (“Who wants to live forever?”) kan de hoofdpersoon pas sterven als zijn hoofd wordt afgehakt met een scherp zwaard. Wat moet ons ‘Lowlanders’ (who wants to skate forever?) afstoppen vóór Leeuwarden? Een schaats misschien?

Wapen van Franeker

Bij een van de hier ook onvermijdelijke kluunplaatsen informeer ik naar de ijscondities verderop. De persoon in kwestie vertrouwd ons toe dat het vanaf “F …, F ..., F …, .... F ..., Franeker” allemaal best wel meevalt. Worden we in de maling genomen of betreft het hier een echte Elfstedenstotteraar? Ik vrees het laatste. Als ik kilometers later dezelfde persoon wederom bij een kluunplek aantref kan ik het niet laten hem toe te vertrouwen dat ik Groningen inderdaad een te gekke provincie vind; de man lacht schamper, maar probeert me toch uit te leggen dat we ons in “F..., F ..., F ..., Friesland” bevinden. Eén blik van verstandhouding is veelzeggend en me vastklampend aan een wat oudere dame, excuses prevelend voor mijn houterige gedrag maar goedkeurende blikken terug ontvangend, stap ik wankelend weer terug op het ijs. Ik begin duidelijk iets van m’n vermeende goddelijke status in te leveren. De Godenzonen zwoegen zwijgzaam verder.

Om me heen kijkend denk ik met steeds groeiende verbazing en bewondering aan Reinier Paping die hier in 1963 kilometer na kilometer tegen een snijdende oostenwind in strijd heeft moeten leveren. Echte strijd! Hij slaagde er in als eerste van de 58 (!) overgebleven wedstrijdrijders Leeuwarden te bereiken. Hier past slechts diepe bewondering en ik weet onmiddellijk weer mijn plek.

13. Elfstedengehucht in de orde van grootte van Betlehem

Ik vind het tijd worden dat een van de in mijn ogen fraaiste herkenningspunten zich binnen redelijk afzienbare tijd gaat aandienen. Ik heb het met Rens vervolgens over de brug aller bruggen, maar hij heeft geen idee waar ik het over heb. Mijn gedachten gaan echter al een tijdje uit naar Bartlehiem, een Elfstedengehucht met een magische klank, die wat mij betreft in de orde van grootte van Betlehem ligt.

Bartlehiem heeft in de loop van de geschiedenis een bepaalde reputatie opgebouwd. Ben je eenmaal hier aangeland dan kunnen er twee dingen met je gebeuren.

  1. Je stort volledig in omdat je je plots realiseert dat je nog naar Dokkum dient te gaan en - wat zeker zo erg is - dezelfde route terug. Niets lijkt tegenstrijdiger dan tweemaal eenzelfde traject, ook al is het in omgekeerde volgorde, af te leggen. Betreft het hier een gebrek aan inventiviteit of simpelweg een gebrek aan alternatieve schaatswegen. I know it not.
  2. Je krijgt zo’n enorme opkikker van de tot dan toe reeds geleverde prestatie dat alle daarna nog af te leggen kilometers met een simpel schouderophalen worden afgedaan.
Wapen van Bartlehiem

Bartlehiem heeft ook op deze dag zijn magische status weten te behouden. Vanuit een oneindig uitziende verte, als ware Bartlehiem van de landkaart verdwenen, bespeuren we al iets van bovennormale zondagsdrukte. Overal in de omtrek staan lange rijen geparkeerde auto’s en eenmaal onder de beruchte brug door schaatsend belanden we in een voor ons voor die dag gigantisch grote mensenmassa die zich gelijkmatig heeft verdeeld over het ijs, de walkant en bovenal de brug.

We zakken ineen op de walkant, de blik gericht op het monument (het bruggetje) en wachten op de chocomelk die N. zegt voor ons te zullen halen. Ik kijk wat onwezenlijk om me heen. Ik heb bepaald niet het gevoel dat die Drie (andere) Wijzen destijds gehad moeten hebben bij het binnenrijden van Betlehem. Ik ben eigenlijk wel lichtelijk teleurgesteld. De brug valt bar tegen, de mensenmassa benauwt me en de stijfheid van mijn ledematen, met name de voeten, begint onrustbarende vormen aan te nemen.

Op het moment dat ik me begin af te vragen hoe N. er ooit in zal slagen met drie bekertjes hete chocolademelk tussen deze mensenmassa door bij ons te geraken probeer ik me eveneens voor te stellen hoe Leeuwarden nu zou voelen.

In het zicht van de finish - ons einddoel ligt nog slechts zeven kilometer van ons verwijderd - mag deze gedachte niet al te zeer bevreemden. Of ...?

14. Achter op het schema

N. dreigt echter plotsklaps mijn toch al wankel geworden gemoedstoestand in twee zinnen te veranderen in schreeuwende radeloosheid: “We liggen achter op schema!” (Hadden we dan een schema?) en “We redden het vast niet meer om voor het donker in Leeuwarden aan te komen”.

Ik begrijp er ineens niets meer van. De ganse dag rijd ik met het besef dat het hier, los van de pijn in mijn voeten, een uiterst haalbare tocht betreft en ineens lijkt er een gigantisch scherm voor mijn ogen neer te storten. Halen we het dan misschien toch niet? Dat kan niet en dat mag niet. Een flinke paniek maakt zich binnenin meester van mij.

Alternatieve scenario’s volgen als vanzelfsprekend. “We rijden wat sneller door naar Dokkum, kijken hoe ver we terug kunnen komen richting Bartlehiem en pakken als het eenmaal donker is geworden wel een of andere bus richting Leeuwarden”. Bij N. doemen visioenen op van de donkere slotkilometers die hij in 1985 gedwongen was af te leggen in verband met een late start ‘s ochtends.

Wapen van Dokkum

Het betreft hier waarschijnlijk geen al te plezante beelden.

Zwaar aangedaan vervolg ik onze weg. Na ongeveer veertig meter bedenk ik ineens dat ik mijn schaatsbeschermers heb achtergelaten, een onvrijwillig offer, dus ik moet terug. Is dit slechts een kleine tegenslag of past dit precies in het meest verschrikkelijke rampscenario dat ik plots voor ogen heb: stranden in het zicht van de haven.

Ik kom tot het inzicht dat het nu echt iets wordt van ‘ieder voor zich en God voor ons allen’ in plaats van het motto van de Musketiers, ‘one for all and all for one’. N. wil proberen er het beste van te maken, hetgeen er op neer komt dat hij gewoon een stuk sneller gaat rijden, vastberaden trek om de mond. Ik bedenk dat mijn voeten dit niet langer aankunnen en besluit me niet gek te laten maken en zo goed en zo kwaad mogelijk in eigen tempo richting Dokkum te rijden. Ik mag me nu zeker niet forceren.

Al snel wordt duidelijk dat ik het bij het rechte eind heb gehad. Het al snel ontstane gat van ongeveer honderd meter wordt niet groter, ik geraak langzaam aan weer in mijn ritme en de pijn in m’n voeten wordt geheel onverwacht een stuk minder. Op het moment dat N. en Rens weer plezierig dichtbij in beeld komen besluit iemand voor me onverwacht plotseling naar links te vallen en ik boor me in een trui van een onbekend wolmerk. De trui en ik mompelen allebei iets dat op een verontschuldiging moet lijken, ik verklaar mezelf voor volslagen idioot en zit onmiddellijk weer in het juiste ritme. De Dokkumer Ee bevat kwalitatief redelijk goed ijs en de moraal wordt beter.

15. Blijf toch lekker liggen hier

Dokkum nodigt niet echt meer uit om op dit late tijdstip eens uitgebreid van een hapje en een drankje te genieten. We besluiten het bij enkele ijskoude slokken Isostar te laten en halsoverkop rechtsomkeert te maken.

N. nestelt zich op kop van de groep en besluit die positie niet meer af te geven. Ik schik me nu heel gemakkelijk in mijn rol van ‘plakker’. We rijden in een regelmatig en prettig tempo retour Bartlehiem.

Inmiddels heb ik voor mezelf besloten dat wat er ook gebeurt ik nooit in wat voor vervoermiddel dan ook zal stappen, mits ik er in moet worden gedragen. Leeuwarden zal schaatsend, desnoods in diepe duisternis - de zaklantaarn zit nog stevig in de rugzak - bereikt worden. Dit besluit wordt door de hersenen vliegensvlug doorgeseind naar de benen en deze hebben de boodschap goed begrepen. Ze sluiten zich perfect aan bij de opdracht die ze zojuist hebben gekregen, afgezien van die passage onder de allerlaatste brug. Mijn rug denkt hierbij geheel z’n eigen gang te kunnen gaan en weigert uit de diep voorovergebogen toestand terug te veren. Mijn ogen hebben de opstaande rand van soft-ijs iets voorbij de brug nimmer gezien en ik maak wat later blijkt mijn laatste doodsmak van die dag zal zijn.

Blijf toch lekker liggen hier”, roept een vervelend stemmetje achter mijn oren. Maar ik ben blijkbaar voorbestemd om deze klus te klaren en met de tanden op elkaar geklemd zoek ik weer aansluiting.

Bartlehiem doemt voor ons op en het is nog steeds niet donker. We hadden gisteravond al besloten niet de afslag richting Bonkevaart te nemen, maar te kiezen voor een aankomst in het centrum van Leeuwarden. Dat betekent nu nog slechts zo’n zeven kilometer. Wat zijn zeven kilometer nu nog op een dag als deze en op zo’n afstand. Peanuts. Het besef dat we de ‘tocht der tochten’ tot een goed einde zullen brengen maakt zich rap van me meester.

Wapen van Leeuwarden

Ons rest nog slechts zeven kilometer zeer fraai ijs - een waardig besluit - en in deze laatste kilometers hoef ik me niet meer op andere zaken te concentreren, zoals op het “I-tty, I-tty, I-tty” (mijn vrouw) van enkele kilometers terug; wat je al niet aanroept om lekker in je slag te blijven op de Dokkumer Ee. Wie zei ook al weer dat er een duidelijke link ligt tussen schaatsen en dat andere? Wie zei ook al weer dat als hij ooit zou moeten kiezen ...?

Ik geniet van dit laatste stuk zoals ik ‘s ochtends van de eerste honderd kilometer heb genoten, met dat verschil dat ik nu ook kan genieten van het feit dat een jarenlange uitdaging met succes zal worden afgerond. Terwijl ik met dit soort gedachten speel doemen de torenflats van Leeuwarden uit de avondschemering op.

16. Scheuren in het asfalt

Half zes ‘s avonds, precies 12 uur na ons vertrek deze ochtend, passeren N. en ik hand in hand met opgeheven armen een denkbeeldige finishlijn. Dit voelt zo goed.

We zoeken in het hart van Leeuwarden, ergens in de buurt van een café, een zitplaats om ons van onze schaatsen te ontdoen en op dat moment weigeren mijn voeten verdere dienst. Ze herkennen de schoenen niet langer en willen slechts losjes bungelend over een stoelleuning hangen. Het kost me dan ook heel wat overredingskracht om ze duidelijk te maken dat die stoel zich op redelijke, weliswaar loopafstand bevindt.

We sluiten een nieuw pact en in het tempo van een gehandicapte bejaarde beland ik bij een telefooncel. Er dient vlug verslag te worden gedaan aan het thuisfront dat de hele dag redelijk in spanning heeft verkeerd, naar achteraf zal blijken. Daar is men echter reeds enige seconden geleden van onze triomf op de hoogte gebracht door … de partner van N.

Het enthousiasme bij Itty is er echter niet minder om en na het “We zien elkaar vanavond” belooft ze Okke te bellen om te zeggen dat wij nog diezelfde avond richting Lelystad zullen vertrekken. Zucht.

Wat ons nog rest is een eerste beloning voor onze prestatie in de vorm van een après-schaatsdrankje. Deze en ook de volgende laten zich goed smaken en de alcohol maakt de tong van Rens goed los. Behalve een zeer goed schaatser blijkt hij ook een bedreven spreker te zijn en N. en ik vrezen even dat hij niet meer zal stoppen met praten. Voor ons vertrek noteert N. het adres van wat een onderwijscollega van ons blijkt te zijn (HTS in Breda) en we bedanken Rens voor zijn bijdrage aan het geheel. Wie weet zien we elkaar nog wel weer een keer.

De terugreis verloopt zonder noemenswaardige incidenten ook al kom ik regelmatig bekenden van school of van de familie tegen, maar de wens nu Lelystad te bereiken is bijna net zo groot als enkele uren daarvoor de wens om Leeuwarden te halen..

Ik betrap me er op dat ik door de voorruit van de bus turend mijn best doe om scheuren in het asfalt te ontwaren. N. denkt dat de inspanningen van deze dag hun tol gaan eisen. Ik kijk hem vanuit mijn ooghoeken aan; hij oogt nog redelijk fris, misschien heeft hij wel gelijk.

Thuis wacht ons een verrassing in de vorm van een door onze levenspartners met de hand geschreven oorkonde die een tastbaar en blijvend bewijs moet vormen van de door ons geleverde prestatie. Ik voel me hier zeer mee in mijn sas. Het maakt voor mij het ontbreken van het echte Elfstedenkruisje meer dan draaglijk.

Bovendien, N. heeft altijd nog het telefoonnummer van Rens, mocht ik ooit nog eens gaan twijfelen.

Gerard Kloezeman

Februari 1996 / Oktober 2019

17. Us Eigen Houtsje

Op 24 maart 1996 eerde het Genootschap 'Us Eigen Houtsje' schaatsenrijders die de Elfstedenroute in de winter van 1995-1996 op eigen houtje hebben gereden tijdens een buitengewone bijeenkomst in ijsstadion Thialf in Heerenveen.

Gerard Kloezeman was erbij.

Oorkonde

 

Krulschaatsje aan lint
Bierglas Bavaria / Us Eigen Houtsje

 

Bovenkant van de pagina