1954. IJsprimeur van twee Duitse schaatsers uit Bremen

 

’Laat men ons voorbeeld niet te snel navolgen’

Niet zo heel veel buitenlanders hebben het IJsselmeer op de schaats overgestoken. Eberhard Gildemeister (57) en Rudi Krauss (54) uit Bremen ondernamen de sensationele oversteek in de winter van 1954. Op dinsdagmiddag 2 februari verlieten de beide leden van de Bremer IJsclub om twee uur de haven van Workum en om even half vijf arriveerden zij in de aloude Haringstad. De beide heren kenden geen vermoeidheid, want direct na aankomst maakten zij een fikse wandeling door Enkhuizen, waarbij de pikhaken, die zij tijdens de ’oversteek’ gebruikten om de zwakke plekken mee af te tasten, hun als wandelstaf dienden. Gildemeister en Krauss waren in 1954 de eersten die het stoutmoedige stukje verrichten. De eerste maakte er later een fraai verslag van.

’’In Workum zou onze poging om het IJsselmeer per schaats te oversteken beginnen. We hadden een dag vantevoren verschillende plaatsen van de oude Zuiderzee bezocht om ons een mening te vormen over de ijsdikte. Overal werden we gewaarschuwd om het IJsselmeer te betreden. Dat wij naar de overkant wilden, mogelijkerwijs naar Enkhuizen, waagden we dan ook maar niet te vertellen.

In de haven van Lemmer, waar wij het ijs voor de eerste maal met onze stokken uitprobeerden, was het ijs spiegelglad en dik. Zo dik zelfs, dat men gemakkelijk met auto’s de haven uit had kunnen rijden. Vanaf de strekdam met daarop de vuurtoren zag je niets anders dan een eindeloze ijsvlakte, zodat we spoedig onze eerste schroom overwonnen en vlot de schaatsen onderbonden. Het verraste ons dat wij op ongeveer drie kilometer uit de kust op een geul van ongeveer twee meter breed stootten. De geul leek zich naar beide zijden langs de oever voort te zetten.

Pas de volgende middag, de dag van onze oversteek, werd het ons duidelijk dat op die plek een breuk in de geweldige ijsvlakte was ontstaan door de sterk aanhoudende oostenwind. De ijsvlakte was aan de ’wandel’ gegaan om zich op een afstand van enige kilometers tot een machtige ijsbarriere op te werpen. Kruiende schotsen, die zich tot manshoogte hadden opgestapeld. Wij konden vanaf onze plek de ijsbarriere, die ons bij onze oversteek onverwacht gevaarlijk leek in de onafzienbare gladde ijsvlakte niet ontwaren. We vertrouwen er op dat we bij het kistwerk plaatsen zouden kunnen opsporen, waar een overgang mogelijk zou zijn. We werden in ieder geval door deze niet verwachte tegenslag voorzichtig te zijn.

We besloten daarom eerst lange tijd de kust te volgen, alvorens we echt zouden oversteken. Met dat doel schaatsen we in noordelijke richting via Stavoren en Hindeloopen tot Workum. Onze vrouwelijke schaatspartner, Julie Kulenkampff, stond ons daar op te wachten. Ze zou vanuit Workum met de auto naar Enkhuizen rijden om ons daar weer op te pikken.

Uitgezwaaid door Julie schaatsten Rudi Krauss en ik even later met lange slagen de haven van Workum uit. Rudi kwam daarbij zo hard ten val over een steen die in het ijs was vastgevroren, dat onze onderneming bijna in gevaar kwam. Nadat Rudi weer op de been was, gleden we, gedragen door de harde oostenwind, pijlsnel vooruit over een grote, glanzende ijsvlakte. Het was zo’n 15 graden onder nul.

Ook hier, op een paar kilometer uit de kust, stonden we plotseling voor een drie, vier meter brede geul. Een plek om de breuk te passeren was snel gevonden. Daarna vlogen we weer over een ononderbroken ijsvlakte. Hindeloopen en Stavoren bleven in het begin op een paar kilometer afstand links van ons liggen. Voor ons een bedekte hemel. Aan de horizon was het een beetje mistig.

Zou men ons vragen waarom wij deze tocht in het ongewisse waagden, terwijl geen Hollander de oversteek leek te ondernemen; wij zouden het niet kunnen zeggen. Wij zouden hooguit op onze jarenlange ervaring als schaatsenrijder wijzen. Die ervaring was sinds onze kinderjaren gestoeld op de zwaarste ijsomstandigheden in de uitgestrekte watergebieden ten noorden van Bremen. Natuurlijk zouden we ook wijzen op het feit dat wij voor onze toer- en ’veroverings’tochten door nog niet betreden gebieden anders zijn uitgerust dan de Nederlander. Met die betere uitrusting is het risico van een gewaagde onderneming, want dat blijft het in sommige gevallen, beter te overzien.

Zo zijn we uitgerust met lange ijsstokken, voorzien van een prikhaak en een rugzak. Met die prikhaak kunnen we de ijsdikte aftasten of ons uit het wak trekken als we door het ijs zakken. En in de rugzak zitten droge kleren en reserve schaatsen. Die reserve schaatsen kunnen ons bij de oversteek over het IJsselmeer nog wel eens goed van pas komen.

Het is al meer dan eens bij onze eerdere omzwervingen op de bevroren Friese meren voorgekomen dat wij de meren recht overstaken, terwijl de Hollanders dicht onder de kust bleven. Met andere woorden: wij zullen ons ook nu niet zo maar laten afstoppen.

Het was een ware lust om ’in de armen van de oostenwind’ over de afzienbare ijsvelden voort te vliegen. De lichte mist verhinderde ons om ergens herkenningspunten te vinden om ons op te kunnen oriënteren. We hadden wel de stand van de zon en de wind om onze koers te bepalen. Maar we waren het op een gegeven moment niet helemaal met elkaar eens waar ons ’doel’ lag. Ik schaatste mijn koers, ietwat bakboard van de windrichting. Rudi hield wat meer naar links aan. We raakten steeds verder uit elkaar. Ik probeerde Rudi met armbewegingen mijn kant op te laten komen. Maar omdat de contouren van zijn gestalte kleiner en kleiner werden, bleef mij niets anders over dan een list - een val - te verzinnen, zodat Rudi mij, omdat ik op het ijs lag, wel moest gaan zoeken. Het werd ook kritischer, en daardoor belangrijker om bij elkaar in de beurt te blijven. Het spiegelgladde, zwarte ijs begon ruwer te worden. Door gaten en bobbels in het ijs klapperden de schaatsen. Daarbij blies de oostenwind zo hard, dat we regelmatig sterk moesten remmen om onze vaart in toom te kunnen houden.

We moesten opnieuw een geul over. Geweldige ijsmassa’s waren tegen elkaar opgeduwd. De enorme ijsbergen blonken, temidden van de donkere ijsplekken, in de zon. We jubelden over zo veel schoonheid van dit zeldzame natuurverschijnsel.

Spoedig werd de eerste vloek hoorbaar. We moesten steeds meer moeite doen om de vastgevroren schotsen te ontwijken. Waar geen passeerbare plaatsen tussen de schotsen waren te vinden, moesten we proberen om ons met de ijsstokken erover heen te helpen. Plotseling een brul van Rudi. Hij was lelijk op zijn schouder gevallen en schreeuwde mijn richting uit, terwijl hij zijn arm uitstrekte. Hij had zich gelukkig geen pijn gedaan. Maar we werden wel met ons neus op de feiten gedrukt dat we nog meer moesten opletten.

De gladde stukken ijs tussen de ijswallen schenen op te houden. Er leek geen einde te komen aan de schotsen, die tot geheimzinnige ijsformaties waren aangegroeid. Ze leken enorme ’waskommen’ te vormen. Wij noemden het al snel gekscherend ’waskommen-ijs’. Wel was de overkant van het IJsselmeer met nog een afstand van ongeveer vijf kilometer zichtbaar geworden. Er moet op de plaats waar we waren een sterke stroming hebben gestaan. De enorme schotsen zijn pas door de strenge vorst van de laatste dagen tot stilstand gekomen.

Tot ons geluk waren er door de harde wind grote stukken water open gebleven. Aan de rand van die windwakken had zich ’rand-ijs’ gevormd. Mooi ijs, dat niet gevaarlijk was en zelfs aan de waterrand een dikke laag ijs had. Wij konden er weer mooie lange slagen op maken. De laatste kilometers, die ons van het fraaie silhouet van Enkhuizen scheidde, zouden een waar schaatsgenoegen worden. Toen brak er echter een riem van een van mijn schaatsen. Ik wilde de reserve schaatsen uit mijn rugzak halen. Maar als nel werd duidelijk dat dat niet meer hoefde. Het laatste stuk naar land bestond uit een veld pakijs, waarop niet te rijden viel. Ook Rudi bond zijn schaatsen af.

In de verte werd een muur zichtbaar, waarop vaag - de duisternis begon al in te vallen - twee mensen zichtbaar werden . Toen we eenmaal Enkhuizen bereikten, kwamen de twee mannen snel op ons af. ’Of wij van Stavoren kwamen?’ ’Nee, van Workum’. Even snel als de twee gekomen waren, verdwenen de mannen ook weer om even later met journalisten en fotografen op de motor terug te keren. In alle Noordhollandse kranten zouden wij in de volgende dagen onze foto terug kunnen vinden.

En onze schaatstocht over het IJsselmeer? Heerlijk. Maar mijn schaatsen hebben van die trip van naar Enkhuizen bar geleden. ’En men moet ons voorbeeld maar niet al te gauw navolgen’, zei Rudi tegen de journalisten, ’want er zijn heel wat onbetrouwbare stukken ijs bij’.’’

Bovenkant van de pagina