Waartoe dient onderzoek naar glissen?

 

Auteur Bev Thurber, 2021

For the original ENGLISH text click here

Introductie

Schaatsen gemaakt van botten van dieren zijn gevonden op opgravingslocaties uit de bronstijd tot de twintigste eeuw. Ze komen vrij vaak voor op middeleeuwse sites in Noord-Europa. In hun eenvoudigste vorm zijn glissen gewoon dierlijke botten - meestal de metapodia van paarden en runderen - met de dorsale zijde afgeplat om een soepel glijdend loopvlak te maken. Meer complexe gevallen komen echter ook voor en sommige zijn uitgebreid uitgesneden. Schaatsen op glissen was niet zoals schaatsen op moderne schaatsen. In plaats van een afzet met je voeten, gebruik je een of twee stokken om af te zetten. Ik heb dit geprobeerd en het werkt redelijk goed, hoewel ik het comfortabeler vind om met twee stokken af te zetten dan met één. Omdat je voeten niet van het ijs komen, is het onderbinden van de glissen niet nodig.

Ik op glissen in mijn achtertuin in februari 2019

 

Glissen trekken al wetenschappelijke belangstelling sinds 1834, toen C.A. Rethaan Macaré enkele voorwerpen als glissen identificeerde in een presentatie aan de Zeeuwse Vereniging van Wetenschappen in Nederland. In 1842 publiceerden Charles Roach Smith en Alfred Smee een beschrijving van een glis gevonden in Moorfields, Londen in 1840. Smith beschreef de herkomst van de schaats en somde enkele literaire referenties op die bekend zijn geworden, en Smee beschreef de toestand van het glijbot.

De belangstelling voor glissen werd voortgezet met discussies bij de Berliner Gesellschaft für Anthropologie, Ethnologie und Urgeschichte en soortgelijke oude historische verenigingen op andere locaties. Dit resulteerde in twee artikelen die rond de eeuwwisseling zijn geschreven: Munro (1894) en Herman (1902). Munro probeerde "hun positie in de vroege Europese beschaving met grotere precisie te definiëren dan tot nu toe is gedaan" door alle informatie die op dat moment beschikbaar was samen te vatten (1894, 185). De meest opwindende bijdrage van Herman betrof etnografische informatie, inclusief foto's. Hij beschreef glissen die in de negentiende eeuw in Midden-Europa werden gebruikt. Deze twee artikelen worden vandaag de dag nog steeds vaak geciteerd, hoewel er sindsdien meer dan een eeuw is verstreken.

foto’s van Herman

 

Mijn Skates Made of Bone: A History (2020) is het eerste boek over glissen. Dit artikel doet een stap terug van de details die in het boek worden gepresenteerd om naar het grote geheel te kijken. Het vat de huidige stand van het onderzoek naar glissen samen en identificeert drie interessante richtingen voor toekomstige studies:

  1. Identificatie. Dit was lang een probleem, met discussies over de vraag of glissen schaatsen, textielpolijsters of ander gereedschap zijn. Het blijft moeilijk om zeker te weten of een glisachtig voorwerp een schaats is of iets anders.
  2. Statistiek. Twee Zweedse onderzoekers, Rune Edberg en Johnny Karlsson, hebben onlangs de eerste echt grootschalige studie van glissen voltooid (2015). Ze voerden enkele statistische berekeningen uit op basis van hun resultaten en kwamen tot enkele interessante conclusies. Laten we dit doen met meer glissen!
  3. Het Oosten. Sinds ten minste de jaren zeventig van de 20e eeuw denken archeologen dat glissen waarschijnlijk voor het eerst werden gebruikt in de Euraziatische steppen of in Midden-Europa. Welke nieuwe resultaten komen eraan?

Identificatie

Je vindt een bot in een archeologische opgraving, of misschien in de kelder van een museum of zelfs in iemands garage. Hoe weet je dat het een schaats is? Dit is een probleem dat teruggaat tot de negentiende eeuw. Bij bijeenkomsten van oude historische verenigingen was een brede mix van mensen aanwezig, waaronder mensen die interessante voorwerpen beschreven die ze vonden en probeerden te achterhalen of het eigenlijk glissen waren, en mensen die zich herinnerden dat ze glissen gebruikten als kind op het platteland.

Iets meer dan een halve eeuw later wierp Kjellberg (1940) nog meer twijfels op of glissen eigenlijk wel schaatsen waren, omdat hij er moeite mee had om erop te schaatsen. Gösta Berg, die in de loop van 30 jaar drie artikelen over glissen in drie talen schreef, reageerde door Kjellberg aan te moedigen door te gaan:

Man kan om dem endast säga att övning ger färdighet och jag är övertygad om att min värderade kollega och vän efter någon tid skulle bli en framstå ende utövare också av denna idrottsgren. (Berg 1943, 86)

(Het enige dat men kan zeggen is dat oefening kunst baart, en ik ben er zeker van dat mijn gewaardeerde collega en vriend na een tijdje ook een ervaren beoefenaar van deze sport zal worden.)

Maar daarbij bleef het niet - Kjellberg was niet de laatste die de identificatie van glissen in twijfel trok. Vervolgens mengde een luide stem uit het oosten zich in het gesprek. Semenov's Prehistoric Technology werd voor het eerst gepubliceerd in het Russisch in 1957 en in 1964 in het Engels vertaald. Het gaf verschillende redenen waarom glissen onmogelijk schaatsen konden zijn: schaatsers konden ze niet aan hun voeten bevestigen (niet alle glissen hebben bevestigingsgaten), de slijtagepatronen komen niet overeen met de slijtagepatronen op moderne stalen schaatsen, en niet alle glissen hebben een opstaande voorkant. In plaats daarvan stelde hij een gebruik in de textielnijverheid voor (Semenov 1964, 192-193).

Deze redenen zijn gebaseerd op een gebrekkig begrip van hoe glissen werden gebruikt. In de jaren zeventig van de 20e eeuw kwam Arthur MacGregor tussenbeide met twee artikelen gebaseerd op een benadering die etnografie en archeologie integreerde: een experimentele studie (1975) en een overzichtsartikel (1976). In het eerste artikel weerlegde hij Semenov rechtstreeks door twee paar glissen te maken, erop te schaatsen en aan te tonen dat de resulterende slijtagepatronen overeenkwamen met die op archeologische exemplaren. Hier is een foto van de slijtage op een van mijn glissen. Je kunt zien dat de slijtagepatronen op glissen voornamelijk longitudinale strepen zijn.

MacGregor toonde ook aan dat bindingen en opstaande neuzen van glissen niet nodig waren door te schaatsen op glissen zonder deze kenmerken. Toen hij tien jaar later terugblikte op zijn boek, benadrukte hij het belang van zijn interdisciplinaire benadering.

Dat archeologie en etnologie elkaar nuttige dingen te zeggen hadden, werd duidelijk vanaf het begin van mijn interesse in botten van dieren. Nadat ik bronnen had verzameld naar van archeologische publicaties die wetenschappelijk "bewezen" dat bepaalde gepolijste botten uit de vroege middeleeuwen werden gebruikt bij het bewerken van leer, had ik het geluk meer uitgebreide en meer overtuigende etnografische literatuur te ontdekken waaruit bleek dat dezelfde objecten schaatsen waren, die tot in de huidige eeuw regelmatig in gebruik zijn gebleven in bepaalde gemeenschappen. (MacGregor 1991, 29)

Het slijtagepatroon op een van mijn glissen

Na het beslissende werk van MacGregor bleven de vragen over het identificeren van glissen bestaan. Cornelia Becker (1990) definieerde criteria om te bepalen of een slijtagepatroon te wijten was aan het schaatsen of textielbewerking op basis van de plaats op het bot en de oriëntatie. Maar wat als een voorwerp geen duidelijk slijtagepatroon heeft? Sommige glissen zijn nooit gebruikt (zie bijvoorbeeld de botten die slechts een beetje zijn bewerkt tot schaatsen maar die weinig tot geen tekenen van slijtage of verandering vertonen en die waarschijnlijk nooit echt zijn gebruikt, zoals beschreven door Edberg en Karlsson (2015)), en sommige slijtagepatronen zijn niet bewaard gebleven. Zelfs als ze overleven, kan het moeilijk zijn om aan te geven waardoor de slijtagepatronen zijn ontstaan. Misschien zijn er andere dingen om naar te zoeken; Kustár en Tugya (2010) hebben het belang benadrukt van holistische interpretatie op basis van alle beschikbare informatie.

Glissen met vertrouwen identificeren was moeilijk en is nog steeds moeilijk. Een recenter voorbeeld: er zijn uit spaakbeen gesneden voorwerpen uit Midden-Europa die voornamelijk dateren uit de Midden-Bronstijd, die eerst werden geïdentificeerd als glissen (Lukasiewicz en Rajewski 1938, 46-47), en vervolgens opnieuw werden geïnterpreteerd als gereedschappen die werden gebruikt in de textiel- (Rajewski 1950, 173), de keramiek- (Mogielnicka-Urban 1984, 24), en de leerverwerkingsnijverheid (Drzewicz 2004, 81-82). De voorwerpen uit de vroege bronstijd uit Albertfalva, Hongarije, die oorspronkelijk werden geïdentificeerd als glissen door Choyke en Bartosiewicz (2005) lijken in deze klasse te vallen, maar hun identificatie als glissen wordt niet langer algemeen aanvaard (Choyke 2013, 8).

Het resultaat is dat we nog steeds een echt goede manier nodig hebben om glissen te identificeren. Een formeel stroomschema om het uit te zoeken zou handig zijn.

Statistiek

De tweede richting is statistisch. Dit is waar ik het meest in geïnteresseerd ben en die ik als het meest urgent zie. Er zijn twee uitgangspunten voor deze richting: een mooie recente studie van twee Zweedse onderzoekers en een online database.

Ten eerste gaven Rune Edberg en Johnny Karlsson (2015) het goede voorbeeld met hun analyse van 679 middeleeuwse glissen van Birka en Sigtuna. Dit is de grootste studie van glissen tot nu toe. Ze maakten vergelijkingen op locatieniveau en ontdekten dat de glissen van Birka over het algemeen korter en eenvoudiger waren en gemaakt van runderbotten in plaats van paardenbotten, terwijl de glissen van Sigtuna langer, complexer en vaker gemaakt waren van paardenbotten. Ze concludeerden dat schaatsen meer een kindersport was op Birka, terwijl in Sigtuna ook tieners deelnamen (Edberg en Karlsson 2015, 49).

Ik vond dit een geweldig idee, en in mijn boek probeerde ik hun voorbeeld te volgen met een geweldig hulpmiddel dat online beschikbaar is: de database ontwikkeld door Hans Christian Küchelmann en Petar Zidarov terwijl ze aan hun glissen-project werkten (2003). De online Knochenarbeit –Bone skates database, bevat momenteel een paar duizend middeleeuwse glissen - genoeg om statistische analyse mogelijk te maken. Er zijn minder glissen uit andere tijdperken, wat het archeologische bewijs weerspiegelt. Ik heb mijn analyse gebaseerd op de glissen in deze database plus andere uit de literatuur.

Ik hoopte regionale schaatstypes te identificeren op basis van de kenmerken en de bottypes die in de database worden vermeld (aangezien schaatslengtes, waarop Edberg en Karlsson (2015) zich concentreerden, niet zijn opgenomen). Aangezien glissen waarschijnlijk door kinderen zijn gemaakt en niet door professionals, zijn scholen voor het maken van glissen onwaarschijnlijk, maar kinderen leren wel van hun leeftijdsgenoten. Ik vraag me af of het op den duur mogelijk wordt om klieken van samenwerkende kinderen te herkennen op plaatsen met veel glissen. Om dit te onderzoeken heb ik in mijn boek Europa opgedeeld in vijf regio's: Scandinavië, Groot-Brittannië, het noordwesten, het noordoosten en Centraal-Europa. Omdat veel glissen niet volledig zijn gedocumenteerd, heb ik me gericht op degenen die dat wel waren. Groot-Brittannië is de enige regio waar meer dan 90% van de glissen volledig is gedocumenteerd, vooral dankzij Arthur MacGregor. Vrijwel alle glissen werden gevonden in het gebied dat na hun aankomst door Scandinaviërs werd bewoond, zodat we veilig kunnen zeggen dat ze zijn meegebracht door Scandinavische kolonisten, die een typisch Brits type glis lijken te hebben ontwikkeld: glissen gemaakt van metapodia van paarden met een puntvormige en opwaartse neus en een gat bij de hiel in de richting van de lengte-as. Dit karakteristieke type zegt me dat Scandinavische schaatsers, nadat ze zich in Groot-Brittannië hadden gevestigd, hun eigen type glis ontwikkelden, wat inhoudt dat ze behoorlijk onafhankelijk waren - er kwam waarschijnlijk niet al te veel van en naar Scandinavië toen ze zich eenmaal hadden gevestigd (Thurber 2020, 104-113).

Zodra alle glissen volledig zijn gedocumenteerd, moet het mogelijk zijn om dit soort analyse voor andere plaatsen uit te voeren. Er zijn 402 glissen uit Oslo die interessant vergelijkingsmateriaal moeten vormen voor Edberg en Karlsson's werk aan de glissen van Birka en Sigtuna. Er is ook veel ruimte voor meer documentatie op het vasteland, vooral in het noordoosten, waar slechts 36% van de middeleeuwse glissen in de database zelfs maar een bottype hebben, laat staan eventuele wijzigingen (Thurber 2020, 105). De situatie is een beetje beter in het noordwesten, maar ik zou nog meer details van de glissen uit deze regio willen zien, omdat ik denk dat deze glissen het meeste potentieel hebben om interessante resultaten op te leveren, vooral als het mogelijk blijkt om de glissen van de Scandinavische kolonisten te kunnen onderscheiden van de glissen van de mensen die er al waren. Het wordt tijd om de details van alle glissen te publiceren!

Het Oosten

De derde en laatste richting waar ik het over wil hebben is het Oosten. Meer dan een eeuw geleden concludeerde Munro:

dat we geen betrouwbaar bewijs hebben ter ondersteuning van de theorie dat glissen ooit in het prehistorische Europa werden gebruikt. Integendeel, ze lijken te zijn uitgevonden door de vroege Duitse rassen die de kusten van de Oostzee bewoonden, en in Groot-Brittannië te zijn geïntroduceerd door de vroege immigranten die uit die regio's kwamen, mogelijk de overtollige inwoners van de terpen. (Munro 1894, 197)

Nu is het beeld natuurlijk anders: bewijzen voor een prehistorische oorsprong zijn gevonden in de vorm van talrijke glissen uit de bronstijd (zie bijv. Choyke en Bartosiewicz (2005)), en de archeologen die een mening hebben geuit in de vorige eeuw (MacGregor (1976), Bartosiewicz (2003), Choyke en Bartosiewicz (2005), en Küchelmann en Zidarov (2005)) zijn het erover eens dat glissen waarschijnlijk voor het eerst verschenen in Midden-Europa of de steppen, hoewel Wikipedia's artikel over glissen en andere populaire bronnen wijzen naar Finland. Dit lijkt te wijten aan de invloed van Formenti en Minetti (2008), die een fascinerende wiskundige analyse hebben gedaan, maar niet op de hoogte lijken van de meeste onderzoeken naar glissen die sinds Munro's tijd zijn gedaan.

Tegenwoordig gebeurt er veel interessants met Indo-Europese oorsprong, en het is allemaal gecentreerd op het gebied waar glissen waarschijnlijk voor het eerst werden gebruikt. Bestaat er samenhang? Naarmate er meer informatie beschikbaar komt, kan dit een vruchtbare weg zijn voor onderzoek naar glissen. Küchelmann en Zidarov (2005, 432) zeiden dat ze in 2003 uitkeken naar “interessante nieuwe resultaten... uit Oost-Europa en Azië”. Ik denk dat deze resultaten eindelijk beginnen te verschijnen.

Als een prikkelend voorbeeld, is hier een fragment uit de fascinerende samenvatting van een Russisch artikel dat in 2018 werd gepubliceerd:

De plaats [de Rodnikovoye-nederzetting uit de late bronstijd in de steppen] heeft een kleine maar interessante verzameling gereedschappen van bot. Onder alle producten die zijn gevonden, krijgen de glissen voor sneeuw en schaatsen speciale aandacht. Deze categorie dingen werd lang toegeschreven aan de leerverwerkingsnijverheid. (Askhatovich en Niko-laevich 2018)

Er zijn veel vragen over dit gebied. Zijn daar meer glis-achtige objecten te vinden? Hoe wordt het identificatieprobleem opgelost? Ik ben ook benieuwd naar de invloed van Semenov in zijn moederland.

Conclusie

Ik heb drie hoofdrichtingen doorgenomen die onderzoek naar glissen zouden kunnen volgen: identificatie, statistiek en het Oosten. Er zijn andere dingen te doen, zoals het analyseren van op zichzelf staande interessante glissen. Er is een fragment van een Deense glis met een uitgesneden menselijk gezicht (Nielsen 1968, 38) en er zijn twee versierde glissen van Birka: een met wat krassen waarvan de online catalogus van het Zweeds Historisch Museum zegt dat het een uitgesneden boot zou kunnen zijn en een met een aantal interessante versieringen opgemerkt door Edberg en Karlsson (2015, 21). Het zou de moeite waard kunnen zijn om deze glissen afzonderlijk te bekijken, vooral in de context van het magische bot dat Ullr in de Noorse mythologie gebruikte om "de zeeën over te steken... zo snel als met roeispanen" (Grammaticus 1980, 79). Rune Edberg en Uaininn O'Meadhra (2016) hebben onlangs een artikel gepubliceerd over afbeeldingen van schepen op botvoorwerpen, waaronder een van deze glissen.

Glissen van het Zweeds Historisch Museum.
Boven: Foto van Ola Myrin, item 5208-1640-1197905
Onder: Foto van Sara Kusmin, item 5208-1638-270021

 

Dan is er nog de vraag hoeveel meer kan worden geleerd van slijtagepatronen. Ik ontdekte bijvoorbeeld hoe ik op glissen moest draaien. Ik heb niet onderzocht wat dit met het slijtagepatroon doet, maar ik verwacht dat er geen longitudinale strepen ontstaan. Ik betwijfel of mensen vaak genoeg draaiden om het algehele slijtagepatroon substantieel te veranderen, maar ze kunnen genoeg hebben gedraaid om wat sporen achter te laten. En wellicht hebben ze andere trucs gedaan. Ik zou hier graag meer over willen weten als dat mogelijk is. Het doorzoeken van archieven op zoek naar meer etnografische bronnen is waarschijnlijk de beste strategie om trucjes te vinden, maar misschien kunnen slijtagepatronen ook helpen.

 

Misschien wel het belangrijkste is dat het tijd is om glissen in een context te plaatsen. Nu we al dit bewijs hebben, wat kunnen we ervan leren?

Referenties

Askhatovich, Fayzullin Ildar, and Usachuk Anatoly Nikolaevich. “Collection of bone-made products from the Rodnikovoye settlement of the Late Bronze Age in Orenburg steppes.” Bulletin of Orenburg State Pedagogical University 3, no. 27 (2018): 172–186.

Bartosiewicz, László. “The Archaeology of Domestic Animals.” In Hungarian Archaeology at the Turn of the Millennium, edited by Zsolt Visy, 60–64. Budapest: Ministry of National Cultural Heritage, Teleki László Foundation, 2003.

Becker, Cornelia. “Bemerkungen über Schlittknochen, Knochenkufen und ähnliche Artefakte, unter besonderer Berücksichtigung der Funde aus Berlin Spandau.” In Festschrift für Hans R. Stampfli, edited by Jörg Schibler, J. Sedlmeier, and H. Spycher, 19–30. Beiträge zur Archäologie, Anthropologie, Geologie und Paläontologie. Basel: Helbing and Lichtenhahn, 1990.

Berg, Gösta. “Isläggar och skridskor.” Fataburen, 1943, 79–90.

Choyke, Alice M. “Hidden Agendas: Ancient Raw Material Choice for Worked Osseous Objects in Central Europe and Beyond.” In From These Bare Bones: Raw Materials and the Study of Worked Osseous Objects, Proceedings of the Raw Materials Session at the 11th ICAZ Conference, Paris, 2010, edited by Alice Choyke and Sonia O'Connor, 1–11. Oxford: Oxbow Books, 2013.

Choyke, Alice M., and László Bartosiewicz. “Skating with Horses: Continuity and Parallelism in Prehistoric Hungary.” Revue de Paléobiologie spéc. 10 (2005): 317–326.

Drzewicz, Anna. Wyroby z kości i poroża z osiedla obronnego ludności kultury łużyckiej w Biskupinie. Warsaw: Wydawnictwo naukowe ‘semper', 2004.

Edberg, Rune, and Johnny Karlsson. Isläggor från Birka och Sigtuna. En undersökning av ett vikingatida och medeltida fyndmaterial. Stockholm Archaeological Reports 43. Stockholm: Institutionen för arkeologi och antikens kultur, Stockholms universitet, 2015.

Edberg, Rune and Uaininn O’Meadhra. “Vikingatida skeppsgraffiti från Birka och Sigtuna.” Situne Dei: Årsskrift för Sigtunaforskning och historisk arkeologi, 2016, 6–13.

Formenti, Federico, and Alberto E. Minetti. “The First Humans Travelling on Ice: An Energy-Saving Strategy?” Biological Journal of the Linnean Society 93 (2008): 1–7. doi:10.1111/j.1095-8312.2007.00991.x.

Grammaticus, Saxo. The History of the Danes, Books I–IX. Translated by Hilda Ellis Davidson and Peter Fisher. Cambridge: D. S. Brewer, 1980.

Herman, Otto. “Knochenschlittschuh, Knochenkufe, Knochenkeitel: Ein Beitrag zur näheren Kenntnis der prähistorischen Langknochenfunde.” Mittheilungen der anthropologischen Gesellschaft in Wien 32 (1902): 217–238.

Kjellberg, S. T. “Gnida, mangla och stryka.” Kulturen, 1940, 68–91.

Küchelmann, Hans Christian, and Petar Zidarov. “Let's Skate Together! Skating on Bones in the Past and Today.” In From Hooves to Horns, from Mollusc to Mammoth: Manufacture and Use of Bone Artefacts from Prehistoric Times to the Present, Proceedings of the 4th Meeting of the ICAZ Worked Bone Research Group at Tallinn, 26th-31st of August 2003, edited by Heidi Luik, Alice M. Choyke, Colleen Batey, and Lembi Löugas, 425–445. Muinasaja Teadus 15. Tallinn: Ajaloo Instituut, 2005.

Kustár, Rozália, and Beáta Tugya. “’Csontkorcsolyák' a késő bronzkorban (Bone `Skates' in the Late Bronze Age).” In Csont és bőr: Az állati eredetű nyersanyagok feldolgozásának törtnéte, régészete é néprajza (Bone and Leather: History, Archaeology and Ethnography of Crafts Utilizing Raw Materials from Animals), edited by János Gömöri and Andrea Kőrösi, 79–84. Anyagi kultúra a Kárpát-medencében. Budapest: Magyar Tudományos Akadémia Veszprémi Akadémiai Bizottsága (MTA VEAB), 2010.

Lukasiewicz, Kazimierz, and Zdzlisaaw Rajewski. “Przedmioti rogowe i kościane z grodu kultury ‘lużyckiej’ w Biskupinie. In Gród prasłowiański w Biskupinie w powiecie żnińskim. Sprawozdanie z prac wykopaliskowych w latach 1937 i 1937 z uwględnieniem lat 1934–1935, edited by Józefa Kostrzewskiego, 46–54+plates. Poznań: Nakladem instytutu prehistorycznego uniwersytetu poznańskiego, 1938.

MacGregor, Arthur. “Bone Skates: A Review of the Evidence.” Archaeological Journal 133 (1976): 57–74.

MacGregor, Arthur. “Bone, Antler and Horn: An Archaeological Perspective.” Journal of Museum Ethnography 2 (1991): 29–38.

MacGregor, Arthur. “Problems in the Interpretation of Microscopic Wear Patterns: The Evidence from Bone Skates.” Journal of Archaeological Science 2 (1975): 385–390.

Mogielnicka-Urban, Maagorzata. Warsztat ceramiczny w kulturze łużyckiej. Wrocław: Zakaad Narodowy imienia Ossolińskich, 1984.

Munro, Robert. “Notes on Ancient Bone Skates.” Proceedings of the Society of Antiquaries of Scotland 28 (1894): 185–197.

Nielsen, E. Levin. “Pedersstraede i Viborg: Købstadarkaeologiske undersøgelser 1966/67.” Kuml 18, no. 18 (1968): 23–81.

Rajewski, Z. “Przedmioty z kości i rogu i obróbka obu surowców w grodach ‘łużyckich’ z wczesnego okresu żelaza.” Sprawozdanie z prac wykopaliskowych w grodzie kultury Łużyckiej w Biskupinie w Powiecie Ż›nińskim (Poznań) 3 (1950): 171–185.

Semenov, S. A. Prehistoric Technology: An Experimental Study of the Oldest Tools and Artefacts from Traces of Manufacture and Wear. Translated by M. W. Thompson. Bath: Adams and Dart, 1964.

Smith, Charles Roach, and Alfred Smee. “Bone Skate Found at Moorfield.” Archæologia, or Miscellaneous Tracts Relating to Antiquity 29 (1842): 397–399.

Thurber, B. A. Skates Made of Bone: A History. Jefferson, NC: McFarland, 2020.

 

Bovenkant van de pagina