1266 of kort daarna

Iserine scoen – toch niet de oudste benaming voor schaatsen?

Jacob van Maerlant

Wat bedoelde hij met iserine scoen?

Auteur Niko Mulder

 

 

Al haddic ane twee iserine scoen,

In mochte di niet ontwenden      

 

Jacob van Maerlant – Tweede Martijn
Versregels 50-51
1266 of kort daarop, Damme (bij Brugge)
Diverse handschriften; ook wel met ‘II yserine scoen

 

Geen ontsnappen aan

Opnieuw een paar versregels van Jacob van Maerlant, ditmaal uit Dander Martijn. Deze Tweede Martijn is een gedicht in de vorm van een dialoog tussen Jacop uit Damme, de voorhaven van Brugge en woonplaats van de schrijver, en zijn vriend Martijn uit Utrecht.

Jacop dringt er op aan om hun eerdere gesprek uit de Wapene Martijn te vervolgen. Voor Martijn hoeft dat niet zo nodig, maar hij weet donders goed dat hij niet zo makkelijk van zijn vasthoudende makker afkomt en verzucht:

Al had ik twee ijzeren schoenen aan,

Ik zou je niet kunnen ontlopen.

Een paar schaatsen

Jacob Verdam, de ‘ontdekker’ van de schaatsles in de Historie van Troyen, legde tijdens zijn lezing voor de Akademie van Wetenschappen in 1907 het verband tussen ‘twee iserine scoen’ en een paar schaatsen. Hij kon geen ander schoeisel bedenken dat iemand ‘eene zekere mate van vlugheid verleent en daardoor kans om aan iemand te ontkomen’.

In een voetnoot voegde hij daar aan toe dat ‘iserine scoe’ weliswaar ook ‘met ijzer beslagen schoen’ en dus ‘stevige schoen’ zou kunnen betekenen, maar dat vond hij vanwege de samenhang onaannemelijk.

Met die samenhang zal hij geen winterse context voor ogen hebben gehad, want in het gedicht valt er geen kou of ijs te bekennen. Hij doelde kennelijk op de voor Martijn vereiste snelheid om aan Jacop te kunnen ontsnappen.

Iserine scoe’ komt over als een nogal primitieve benaming voor ‘schaats’, maar volgens Verdam lag het juist voor de hand dat men ‘allereerst zijn toevlucht nam tot deze of eene dergelijke omschrijving’ om een naam te geven aan het voorwerp.

Twijfel

Toch was hij niet 100 % overtuigd van het feit dat hij goed zat met zijn verklaring. In zijn ‘eigen’ Middelnederlands woordenboek liet hij ruimte voor twijfel. Bij het lemma ‘Iserine schoe’ staat immers de kanttekening ‘hoogstwaarschijnlijk eene omschrijving voor schaats’.

Hoewel ik zijn opvatting aanvankelijk enthousiast heb omarmd, ben ik uiteindelijk gaan twijfelen aan Verdams interpretatie van ‘ijzeren schoenen’. Ging dat lopen op prikschaatsen destijds echt zo rap? Het was vermoedelijk nog slechts een steppende beweging zonder zijwaartse afzet. Sprak de betrekkelijke snelheid van zo’n nieuwerwetse ‘schaatsloper’ desondanks zo tot de verbeelding dat Maerlant meer gebruikelijke alternatieven om een snelle vlucht te beschrijven terzijde schoof? Of had hij misschien een geheel ander soort ijzers in gedachten?

Vrije teugel

Hoe kon je je als middeleeuwer sneller uit de voeten maken dan op de rug van een paard in volle galop? Geef die overweging de vrije teugel en je komt na enige tijd bijna als vanzelfsprekend uit bij de vraag of Maerlant wellicht ‘stijgbeugels’ bedoelde met ‘iserine scoen’. Met zijn omschrijving sluit hij in ieder geval opvallend nauw aan bij ‘voetiser’, het Middelnederlandse woord voor hetzelfde voorwerp.

Maerlant had zichzelf in dit strofische gedicht een heel strak rijmschema opgelegd. In het vers met ‘iserine scoen’ moesten alle regels eindigen op ‘enden’ of ‘oen’. Woorden als ‘iser’, ‘ors’ (ros) of ‘peerd’ kon hij als slotwoord van een versregel dus niet gebruiken. Redde hij zich er uit met een dichterlijke inval: de goed rijmende ijzeren schoenen?

Als we de frase op die manier interpreteren zegt Martijn letterlijk:

Al had ik twee stijgbeugels aan (mijn voeten)

waarmee hij bedoelt:

Al bereed ik een paard

Dan nog zou ik je niet kunnen ontlopen

Zijn middeleeuwse lezers zullen de beeldspraak makkelijk hebben begrepen.

Deel voor het geheel

Een paard zónder ruiter loopt nóg harder. Vanuit die gedachte dringt zich een andere verklaring op voor ‘iserine scoen’. Het kan ook zijn dat Maerlant er ‘hoefijzers’ mee bedoelde. We hoeven ‘iser’, in zijn tijd het meest gebruikelijke woord voor paardenbeslag, en het Engelse ‘horseshoe’ slechts te combineren om die optie al een stuk aannemelijker te maken.

Het leidt tot een wat moeilijker metafoor, waarin met de ijzeren schoenen (de hoefijzers dus) het fameus snelle dier wordt bedoeld, dat er mee wordt beslagen. Een dergelijke stijlfiguur staat bekend onder de naam pars pro toto, dat wil zeggen: een deel (de hoefijzers) voor het geheel (een paard).

Met deze uitleg zegt Martijn eigenlijk:

Al had ik twee hoefijzers aan

en bedoelt daarmee:

Al was ik een paard

Ik zou je niet kunnen ontlopen

Illusie armer?

Met ‘stijgbeugels’ in plaats van ‘schaatsen’ zijn we, als liefhebbers van een smeuïg stukje schaatsgeschiedenis, een illusie armer.

Als we ‘hoefijzers’ aanhouden als verklaring, is het woordje ‘twee’ in de bewuste versregel wellicht een strohalm. Om de vergelijking met de snelheid van een paard te maken, had Maerlant kunnen volstaan met ‘iserine scoen’, zonder voorafgaand telwoord dus. Koos hij voor ‘twee’ omdat Martijn nu eenmaal geen viervoeter was, of had hij tóch een paar schaatsen in gedachten?

 

Reacties op dit artikel en het geschetste dilemma zijn van harte welkom.

 

Niko Mulder

16 december 2016; bijgewerkt 6 september 2022

redactie@schaatshistorie.nl of n.mulder@hccnet.nl

 

Bronvermelding

Dit is een artikel van Niko Mulder, begunstiger (lid) van de stichting De Poolster.
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Niko Mulder niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)

 

Gebruikte bronnen:

1. Jacob Verdam – Over het woord schaats, in: Bijdragen en Mededeelingen Akademie van Wetenschappen (1907), p. 367-368

2. J. Verdam & P. Leendertz (ed.), Jacob van Maerlant’s Strophische Gedichten. Leiden 1918

3. Middelnederlands Woordenboek op de site Geïntegreerde Taal Bank

4. Niko Mulder – Ten IJse 2 – Schaatsles voor graaf Floris, in: Kouwe Drukte 34, december 2008, p. 19

 

Illustraties:

1. Jacob van Maerlant, miniatuur in de Spieghel Historiael (ca. 1325-1335) – Wikipedia

2. Stijgbeugel (12e-13e eeuw), middeleeuws erf hoek Prijsseweg - Laan naar Parijsch,  Culemborg - Culemborgse Courant 30 sept. 2015

3. Hoefijzer (1275-1350), ruïne van Brederode, Santpoort - Huis van Hilde

4. Prikschaats (c. 1350-1450) Binnenhof, Den Haag, Foto: © Afd. Archeologie Gemeente Den Haag

Bovenkant van de pagina