Spookrijderijen

 

Auteur Niko Mulder

In het hoofdstuk over Hendrick Avercamp in Schaatsenrijden, een cultuurgeschiedenis verzucht Marnix Koolhaas: ‘Bij de overvloed aan schaatsdetails die Avercamp ons voorschildert, missen we toch ook iets. Waarom heeft de ‘Stomme uit Kampen’ nooit een hardrijderij afgebeeld?’ Om die vraag te rechtvaardigen voegt hij er aan toe: ‘Uit schriftelijke bronnen weten we dat er al in de 15e eeuw wedstrijden op de schaats werden gehouden.’

Schaatswedstrijden ontbreken niet alleen bij de meester van het ijsgezicht, maar bij letterlijk alle kunstenaars, van groot tot klein, tot diep in de 18e eeuw. Vanaf kort voor 1500 is honderden jaren lang een vrijwel onbeperkt palet aan winterse vermaken eindeloos in beeld gebracht: van tollen tot kolven, van schaatsen tot curling. Kaak-, prik-, duw-, arren- en baksleden zoeven over de bevroren vlaktes. Baanvegers en bijthakkers sloven zich uit. Het wemelt van de koek-en-zopies, markten, maskerades, ijsfeesten en kermissen. Wintertafereeltjes mogen vaak stereotiepe producten uit commercieel opgezette ateliers zijn geweest, maar toch volgden ze de actualiteit op de voet. Toen er rond 1600 vrij plotseling ijsschuiten verschenen, duurde het niet lang of Avercamp en zijn vakbroeders namen het nieuwe fenomeen op in hun beeldtaal.

Om kort te gaan, de hele mikmak aan vermaken op en om het ijs is weergegeven, maar tot aan 1765 geen enkele hardrijderij. Anders gezegd: we zitten met een ‘wak in het ijsgezicht’ van zo’n 275 jaar!

Afb. 1 - Hardrijderij rond 1765.
Boekillustratie van Rienk Jelgerhuis.
Rijksmuseum Amsterdam RP-P-1882-A-6035
Inkleuring nm

 

Omgekeerde stellingname

Op basis van enkele schriftelijke bronnen hebben we altijd maar aangenomen dat er in de late Middeleeuwen en in de Renaissance wedstrijden op de schaats werden verreden. Laten we er eens 180 graden anders naar kijken. Als er eeuwenlang geen hardrijderij is afgebeeld en al dat andere ijsvermaak wel, moet je haast wel concluderen dat er helemaal geen races zijn geweest, althans niet in georganiseerde vorm. Spontaan opgekomen onderlinge spurtjes zijn natuurlijk van alle tijden: “Zullen we doen wie het eerst bij die brug is?” Dat soort gelegenheidswedstrijdjes laten we hier buiten beschouwing. Ze lieten maar zelden sporen na in de literatuur of in de kunst.

Als er tot aan de 18e eeuw inderdaad geen georganiseerde hardrijderijen waren, moet er iets mis zijn met de oude bronnen die suggereren dat ze wél bestonden. Misschien hebben we ze verkeerd begrepen en zijn we gaan geloven in spookrijderijen, in schaatswedstrijden die helemaal nooit zijn verreden. Om die stellingname te verifiëren zal ik hieronder de belangrijkste bronnen nog eens tegen het licht te houden.

Marathon of pootje lichten op het ijs?

In 1466 verbleef een gezelschap Boheemse gezanten onder leiding van baron Leo van Rozmital achttien dagen aan het Bourgondische hof van hertog Filips de Goede in Brussel. Op de dag van vertrek kreeg men een spektakel voorgeschoteld op het ijs van de vijver in de tuinen van paleis Coudenberg. Václav Šašek, een van Rozmital’s begeleiders, beschreef het schouwspel in zijn reisverslag.

Afb. 2 - Het paleis op de Coudenberg in Brussel gezien vanuit de Warande, ten noordoosten van het hof
Gravure C.J. Visscher naar B. de Momper, situatie vóór 1600.
Collectie Museum van de Stad Brussel
Rechts op de voorgrond de vijver waarop het spektakel op het ijs zich in 1466 heeft afgespeeld.
De vijver is op dezelfde locatie gesitueerd op kunstwerken uit circa 1532 en 1540, alsmede op de kaart van Jacob van Deventer, circa 1560.

Het origineel in het Tsjechisch is verloren gegaan, maar gelukkig bleef een vertaling in het Latijn uit 1577 bewaard. Die was echter bedoeld voor onderwijsdoeleinden en is daarom zeker niet 100 % authentiek. (ref 1) Met elke volgende bewerking kwam er meer ruis op de lijn. De niet bijzonder accurate, zeg maar gerust slordige vertaling naar het Engels van Malcolm Letts (ref 2) werd door Herman Pleij in De Sneeuwpoppen van 1511 (ref 3) naar mijn idee veel te modieus omgezet naar het Nederlands met termen als ‘pootje-over in de bochten’ en ‘een soort marathonmet achtentwintig deelnemers die een groot aantal ronden moesten rijden.’ Helaas was het nu juist Pleij’s interpretatie die bekend raakte onder liefhebbers van de schaatsgeschiedenis en ons deed geloven dat er in 1466 al sprake was van snelheidswedstrijden op de schaats met massastart en veel omlopen, een schaatsdiscipline die we in Nederland eigenlijk pas kennen sinds 1956. (ref 4)

Tegenwoordig rijden marathonschaatsers op ovale banen met vrij ruime bochten en bijna onwillekeurig lijkt dat beeld van het heden door Pleij te zijn geprojecteerd op het verleden.

Het kan geen kwaad dat verleden eerst maar eens naar voren te halen.

Afb. 3 De vijver iets ten noorden van het Coudenbergpaleis aan de rand van de Warande, het jachtterrein van de hertogen van Brabant en Bourgondië en de Habsburgse en Spaanse vorsten.
Uitsnede van de losse kaart van Jacob van Deventer, circa 1555-1560.
Bron: Stedentatlas Jacob van Deventer - Rutte en Van Nieuwenhuyze (2018), p. 75

IJsbaan

Šašek beweert aan het slot van de passage over het ijsvermaak dat hij samen met zijn heer vanaf het paleis naar het spektakel keek. De ijsbaan lag dus vrij dicht bij het gebouwencomplex. Met die kennis kunnen we de vijver traceren op de kaart van Brussel van Jacob van Deventer. (afb. 3) Als we afgaan op de afmetingen van de vijver op die kaart uit circa 1555 was deze ongeveer 37 x 62 meter. (ref 5) Dat is iets groter dan een shorttrackbaan van 30 x 60 meter en op zich voldoende ruimte voor een groep van 28 schaatsers. Op een baan van deze afmetingen is pootje-over mogelijk, al zijn daarvoor op hogere snelheid aangepaste schaatsen nodig. Zo snel als tegenwoordig zullen ze destijds niet zijn geweest, dus we mogen de techniek van het overstappen niet uitsluiten. Maar de hamvraag is: was daar wel sprake van?

Ronden? Bochten? Overstappen?

Hoe Herman Pleij op dat ‘groot aantal ronden’ is gekomen is mij een raadsel. In de Latijnse tekst wordt het rijden van ronden niet genoemd. Zelfs Letts rept er niet over. Hij gebruikt ‘to run a course’ (een baan afleggen) als veel te vrije vertaling van ‘depugnare’ (vechten of strijden). Ook een woord in de betekenis van ‘baan’ of iets dergelijks ontbreekt echter in de bron, laat staan hoe deze zou zijn uitgezet of afgebakend.

Terug naar de hamvraag. Als je geen ronden rijdt, hoef je ook geen bochten te lopen. Toch is er in de brontekst wel sprake van omdraaien of omkeren, zelfs tot drie maal toe. Maar omkeren doe je ook als je gewoon heen en weer rijdt. Daarvoor hoef je niet noodzakelijkerwijs de overstaptechniek te gebruiken.

Rijders

De rijders worden aanvankelijk aangeduid als ‘ministros’, dat dienaren, helpers, ondergeschikten of bedienden kan betekenen. Letts vertaalt hier met ‘courtiers’, hovelingen. Verderop in de passage worden deze dienaren meer gespecificeerd. Er wordt gesproken van ‘pedites’, voetvolk, dus militairen die te voet vechten, ofwel infanterie. Letts neemt ‘pedites’ niet letterlijk; hij omschrijft het woord met ‘they … fought on foot’. Ze vochten inderdaad te voet, maar het is belangrijk om te weten dat dit hun beroep was. Als soldaten waren ze ervoor opgeleid en in dienst van de hertog waren ze ongetwijfeld op hun kwaliteiten in de vechtkunst geselecteerd. Dat ze ook op schaatsen konden worden ingezet is verrassend, maar kwam naderhand wel vaker voor onder militairen.

Pedites’ zou ook als ‘mannen te voet’ kunnen worden vertaald. Dat is hier minder waarschijnlijk omdat ze schaatsen onder de voeten hadden. Ik kom er verderop nog op terug.

Schaatstype

De rijders reden hoogstwaarschijnlijk op prikschaatsen. Op het andere model dat gangbaar was in die tijd, de schaats met lange lage hals, hadden ze op de vrij beperkte oppervlakte lang zo goed niet uit de voeten gekund.

Een ijsbaantje. Geen rondjes. Geen bochten. Soldaten. Prikschaatsen. Wat voor soort wedstrijd zag toeschouwer/verslaggever Václav Šašek eigenlijk op het ijs te Brussel?

Om niet net als Pleij met hedendaagse ogen naar een voorval uit de late middeleeuwen te kijken, heb ik Fred Groot gevraagd om het bronbestand, de Latijnse bewerking van Šašek’s beschrijving van het ijsvermaak (Ref 6), zo letterlijk mogelijk te vertalen. Fred is naar eigen zeggen geen latinist, maar heeft in Kouwe Drukte 54 al eens aangetoond het Latijn goed te beheersen. Dit is zíjn interpretatie van het relaas van Šašek:

De hertog gaf opdracht aan een aantal knechten om de dierentuin binnen te gaan en met elkaar een gevecht aan te gaan op de bevroren vijver. Het voetvolk - achtentwintig in getal - probeerde elkaar zo snel en behendig beentje te lichten, zoals ik mensen nog nooit heb zien doen, noch dat ik het heb van horen zeggen. Vooral een van hen ging er zo snel en beweeglijk tegenaan dat hij zich het langst in z’n eentje staande wist te houden tussen tweeëntwintig kerels die elkaar aanvielen. Ze waren zó vlug in de rechte lijn en zó wendbaar als ze omkeerden dat niemands paard hen in volle vaart zou kunnen bijhouden. Ik was razend benieuwd om te weten te komen wat ze toch onder hun voeten bevestigd hadden, dat ze zich zo snel en behendig op het ijs konden omkeren. Want het zou een groot wonder zijn als zij op land een dergelijke snelheid bij het keren zouden kunnen behalen, wat ik zeker makkelijk had kunnen achterhalen. Maar ik kon mij niet losmaken van mijn heer, die vanaf de burcht met de hertog het gebeuren aanschouwde.

Laten we de Latijnse tekst eens langslopen.

De nadruk in de passage ligt bij 'convertendo' / 'convertere' dat omkeren, omdraaien betekent. Dit begrip wordt driemaal gebruikt, steeds vergezeld door 'celeritas' of de daaraan verwante woorden 'celeriter' en 'celeritate'; ze benadrukken de snelheid waarmee er gekeerd werd.

Opvallend genoeg vertaalt Letts slechts één keer met draaien ('turning'), één keer met het te algemene bewegen ('move') en de derde keer ontbreekt de vertaling geheel!

Afb. 4 – Beentje lichten, een worsteltechniek uit
Florius, de arte luctandi van Fiore de’i Liberi (circa 1410-1430). MS Latin 11269, folio 42r. Bibliothèque nationale de France, Paris, France

Daarnaast komt (een vervoeging van) het werkwoord ‘depugnare’ (vechten / strijden) tweemaal voor. Je kunt dit vechten natuurlijk figuurlijk opvatten, maar in samenhang met ‘pedites’ (voetvolk) en het woord ‘sustinuerit’ (je staande houden) vinden wij een letterlijke interpretatie hier meer voor de hand liggen. In een man tegen man gevecht, zonder wapens, probeer je elkaar te vloeren. Dit verklaart ook ons ‘beentje lichten’ of ‘onderuithalen’ voor ‘depugnare’. We zien deze vorm van vechten als de tegenhanger van je staande houden.

Verder geven de woorden ‘agilitate’ (behendig, lichtvoetig) en ‘in cursu velocitas’ (in volle vaart) aan dat je beweeglijk en snel moest zijn.

Samen komen Fred en ik tot de conclusie dat het hier geen snelheidswedstrijd betreft, maar dat het zeer aannemelijk is dat het om een winterse variant van een vechtspel gaat, passend in de riddercultuur, waarbij men elkaar op prikschaatsen (ref 7) probeerde onderuit te halen.

We denken hierbij aan een meute door elkaar heen krioelende soldaten die steeds kort aanzetten en op elkaar inrijden. Als ze elkaar al niet direct onderuit halen, keren ze razendsnel om hun as. Ze moeten wel, want de tegenstander doet hetzelfde. Ze pivoteren hierbij heel behendig op de prikpunt (afb. 5) die op de hals van de schaats was gesmeed. Deze techniek lijkt me niet eenvoudig. Ik vermoed dat de voetsoldaten er veel op zullen hebben geoefend. De vergelijking die wordt gemaakt tussen schaatsenrijder en paard betreft vooral de wendbaarheid bij het scherp keren. Voor pootje-over bochten rijden – als ze die techniek al beheersten (ref 8) - was het waarschijnlijk te druk om hen heen.

Afb. 5 Prikpunt op de hals van de schaats
Uitsnede schaats Haagse hofgracht, circa 1350-1450.
Afd. Archeologie Gemeente Den Haag HOF86 95.12

Daarom zal de snelheid in absolute zin ook niet zo hoog zijn geweest. Kennelijk was Šašek er toch van onder de indruk. Vergeleken met het voortbewegen op het ijs met schoenen of ijssporen zat er natuurlijk ook best veel vaart in. (Ref 9)

Behendigheid en snel reageren was een vereiste. Elkaar ontwijken was toegestaan. Wie het langst op de been bleef in deze mêlée won de ‘veldslag’. Of maakte in ieder geval de meeste indruk.

Zo zag de Duitser Julius Bintz het kennelijk ook. Hij geeft aan dat vooral een van hen zo behendig was dat hij 22 anderen, die hem grijpen wilden, een hele tijd van zich af wist te schudden. (ref 10) 

Iets verderop gebruikt Bintz ‘sich heruntertummeln’. Sich tummeln betekent zoiets als druk bezig zijn of, in dit geval als vertaling van 'convertere' (omkeren), heen en weer rijden, maar kan ook worden vertaald als stoeien of ravotten. Vanwege het voorvoegsel ‘herunter’ komt de gedachte op van een groep stoeiende kerels die proberen elkaar op het ijs te werpen. (Ref 11)

Elkaar pootje lichten op de schaats? Dat is voor ons wel heel erg andere tijden sport.(Ref 12) Maar bedenk dat het ging om ‘pedites’, voetvolk, infanteriesoldaten dus. Zeker in het staand leger van Filips de Goede zullen dit door en door getrainde en geharde krijgers zijn geweest. Uit de tekst blijkt niet dat ze wapens droegen, dus we mogen concluderen dat ze elkaar op prikschaatsen met ruige worsteltechnieken probeerden te bevechten. Vanwege de prikpunt op de hals van de schaats kon je grip houden op de gladde ondergrond. (Zie afb. 6). Worstelen behoorde tot de basisopleiding van ridders en soldaten; in praktisch alle middeleeuwse vechtboeken vind je er afbeeldingen van. (ref 13)

Afb. 6 Met de prikschaats had je grip op het ijs.
Uitsnede van Val van Lidwina op het ijs, 1498.
Catharijne Convent Utrecht

Zelfs als ruiter kon je, als je zonder wapen kwam te zitten, proberen je tegenstander door worsteling van zijn paard te trekken. ’s Winters imiteerde de jeugd die techniek: bij een van de meest populaire kinderspelen van de 16e en vroege 17e eeuw was het de bedoeling om elkaar van de prikslee te duwen of te sleuren. (ref 14)

Voor Šašek was zo’n vechtpartij niet vreemd. Op hun reis langs Europese hoven worstelde een ‘kampioen’ uit het Boheemse gezelschap herhaaldelijk tegen plaatselijke tegenstanders. Dat je ook op het ijs uit de voeten kon met deze vechttechniek was nieuw voor hem. Logisch … de Tsjech kende het fenomeen prikschaats niet. 

Het vechtspel dat wij uit de Latijnse tekst halen verschilt nogal van de ‘marathon’ bij Pleij. Misschien ging het in werkelijkheid ook wel iets anders toe. Als je ‘pedites’ niet als voetvolk interpreteert, maar als ‘mannen te voet’ en het strijden niet letterlijk maar figuurlijk neemt, zou het wellicht om een onschuldiger spel kunnen gaan. Een soort tikkertje op het ijs misschien. (Ref 15)

Met de onder Referenties toegevoegde bronvergelijking (Ref 16) kunnen de verschillende vertalingen onderling worden vergeleken.

Eigenlijk doet de ware toedracht niet eens zo ter zake. Waar het om gaat is dat het praktisch uitgesloten is dat er daar in Brussel in de late middeleeuwen sprake was van een hardrijderij, laat staan van een marathon zoals wij die tegenwoordig kennen. Deze opvatting strookt ook met de ontwikkeling die het schaatsen zou nemen: het zou nog eeuwen duren voordat hardrijderijen in de vorm van een groepsrace opgang zouden maken.

Om eer en prijs

Het zijn mogelijk de meest geciteerde versregels uit de schaatsliteratuur:

Op andere plaetsen, In tijt van Ys
Rijtmen op schaetsen, Om eer en prijs
.

Volgens de Liederenbank komt de oudst bekende versie uit het Nieu groot Amstelredams liedt-boeck (1605), maar de tekst zou al van circa 1550 zijn. (ref 17)
Er bestaat zelfs een nog oudere variant van het lied (ref 18), waarin ook al ‘om prijs’ wordt gereden:

Als dan seer strange ons bliven bij
de vriese lange soe siet men blij

met groete hoepen de vristers soet
en vrijers loopen al metter spoet
met schaetsen opt ijs en rijen om prijs
Waerdeerdens wis weeten wiet beste doet.

Veel woorden in het lied zijn Middelnederlands, dus van vóór 1500. Werden er al zo vroeg in de geschiedenis schaatswedstrijden om prijzen verreden? Dat betwijfel ik ten zeerste, want er staat volgens mij iets anders:
Als het lang en streng blijft vriezen ziet men met genoegen dat veel ongehuwde jongemannen en -vrouwen zich naar het ijs spoeden om zich te laten bewonderen op de schaats. Kenners weten wel wie het beste rijdt.

Om eer en prijs’ is van oudsher en ook hier naar mijn idee namelijk een tautologie, vergelijkbaar met ‘enkel en alleen’ en ‘nooit ofte nimmer’. Er staat dus eigenlijk twee keer hetzelfde. De woorden ‘eer’ en ‘prijs’ betekenen allebei lof, roem, waardering. ‘Prijs’ moeten we in dit geval dus niet beschouwen als een (bijvoorbeeld zilveren) voorwerp, dat gewonnen kon worden in een wedstrijd. De bewondering ging trouwens uit naar de beste, niet naar de snelste.

Net als bij het vechtspel uit 1466 weten we niet precies hoe dat schaatsen ‘om prijs’, waarbij rijders de waardering van het publiek zochten of kregen, in zijn werk ging. De indruk bestaat dat er spontaan volk samendromde als schaatsenrijders hun kunsten vertoonden. Ik maak dit op uit het anonieme gezicht op de Amstel uit 1602 (afb. 7), waarop groepen toeschouwers ten minste drie grote ovalen vormen waarbinnen meerdere schaatsers actief zijn. (ref 19) Van een georganiseerd wedstrijdverband lijkt hier geen sprake te zijn.

Afb. 7 – Anoniem - Winterlandschap met gezicht op Amsterdam vanuit het zuiden (1602, detail)
RKD 0000116403
In drie of vier ovalen gevormd door toeschouwers vertonen schaatsenrijders hun kunsten op de Amstel.

 

Ook in het verslag van Filippo Corsini, kamerheer van de Italiaanse prins Cosimo de Medici, opgetekend op 3 januari 1668 in Amsterdam, klinkt door dat er min of meer bij toeval iets kon ontstaan op en om het ijs:

En toen Blaeu [de bekende drukker; nm] kwam zeggen dat hij een vrouw heel kunstig en behendig op een andere gracht achter het huis had zien schaatsen, kon Zijne Hoogheid zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en ging hij tussen de anderen naar haar staan kijken, het was al donker toen hij doornat weer thuiskwam, veel natter dan wanneer het zou hebben geregend;’. (ref 20)

De kunstige en behendige schaatsenrijdster had dus ondanks het vochtige weer een tamelijk groot publiek weten te trekken zonder dat er sprake was van welke wedstrijdvorm dan ook. Ze reed vermoedelijk voor haar plezier, om haar bewonderaars te behagen en misschien stiekem ook wel om complimentjes op te strijken. In het spraakgebruik van haar tijd: ze reed om prijs. Ofwel: ze reed om geprezen te worden.

Dat gold ook voor Fobert en Tryn. De tweede strofe van Winterliedt (ref 21) luidt:

'Fobert draeyt met Tryn op ’t ijs

Met nieuw fatsoen van kleeren,

Elk pocht om de beste prijs

De paerden te trotseren:

'

Als je hier de gangbare interpretatie van ‘prijs’ aanhoudt, zou het betekenen dat Fobert en Tryn al zwierende en in hun beste kleren paarden probeerden te verslaan in een wedstrijd om een aanzienlijke prijs. Ik zou niet weten wat ik me bij zo’n treffen zou moeten voorstellen ... Met mijn alternatieve verklaring komt het er op neer dat Fobert en Tryn naar een pluimpje (prijs = lof) visten door net zo mooi voor de dag te komen als de fraai uitgedoste paarden. Dat lijkt mij veel aannemelijker en sluit beter aan op het vervolg van het vers: ... men doet zijn best in het rijden om bekoorlijk over te komen:

'Nar, nar, nar, soo roept men daer,

Schicken vast de baen heel klaer,

Men doet sijn best in ’t rijen

Om lieff’lyck te bedyen.'

Wat ik hier wil benadrukken is dat de uitdrukking ‘rijden om prijs’ in de 17e eeuw en daarvoor eigenlijk niet eens kón slaan op een hardrijderij om de overwinning. In dat geval zou men vermoedelijk de tegenhanger hebben gebruikt.

Om strijd

De pendant van ‘om prijs’ was ‘om strijd’. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal betekent het onder andere ‘om het hardst’. In de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) komen we talloze voorbeelden tegen, maar nooit in verband met hardrijderijen op de schaats. Vondel jongleert in onderstaande passage met om prijs (de eer), om strijt (de overwinning) en den prijs (beloning) en noemt vrijwel alle buitensporten en -vermaken van zijn tijd, maar schaatsen ho maar.

'… Beschry een brieschend paert,
Dat geene weerga hebbe in snelheit, vlught, en vaert,

En ren om strijt door 't velt: of win den prijs met schieten:
Of kaets en kolf om prijs: of zwem door breede vlieten:
Of luchtigh met een pols gesprongen over hegh,
En slooten: of den kloot geschoten by den wegh.' (ref 22)

De uitdrukking ‘om strijt’ komen we ook tegen op een zeldzame penning ter gelegenheid van een paardenrace in Friesland. afb. 8a+b

'Te paerd Heeft men Om Strijt
In vast Een Half uer tijt
Van Harlingen gereeden
Tot Mackom. t scheen gelijck
Als vliegen langs de Dijck
Wel Achtien Duisent Treeden.
Anno 1647'

Zowel bij Vondel als bij de penning die Ewout Jetses schonk aan Joost Æbbes, was ‘om strijt’ dus verbonden aan een harddraverij. Bij schaatsenrijders leek ‘om het hardst’ nog helemaal niet te spelen. Voorwerpen uit die tijd ter herinnering aan wedstrijden op de schaats naar aanleiding van uitdagingen of weddenschappen zijn niet overgeleverd.

Afb. 8a+b – De voor- en achterzijde van een zeldzame penning uit 1647 ter gelegenheid van een hardrijderij te paard van Harlingen naar Makkum.
Collectie De Nederlandsche Bank PE-01352

 

Op het verkeerde been

Kardinaal en staatsman Guido Bentivoglio verbleef van 1607 tot 1615 in de Nederlanden en stelde zijn ervaringen op schrift. Johan van Buttingha Wichers zet ons met zijn vertaling van Bentivoglio’s passage over het schaatsenrijden helemaal op het verkeerde been: ‘… ja zelfs is het meermalen gebeurd dat bij een hardrijderij, wanneer beide geslachten mede dongen, de schoone sexe met den palm der overwinning ging strijken.(ref 23) Met de woorden ‘hardrijderij’, ‘mede dongen’ en ‘palm der overwinning’ wekt hij de indruk dat er vroeg in de 17e eeuw georganiseerde wedstrijden zouden zijn geweest tussen mannen en vrouwen. Bentivoglio gebruikt in het Italiaans echter de woorden ‘gareggiando’ (van gareggiare = wedijveren) en ‘prevaluto’ (van prevalere = overwinnen). (ref 24) Van een prijs in welke vorm dan ook is bij hem helemaal geen sprake.

In de vertaling van Bentivoglio’s boek, blijft J.H. Glazemaker veel dichter bij de oorspronkelijke tekst met het woord 'wedden', dat toen volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal nog 'strijden' of 'wedijveren' kon betekenen:

'Deze oeffening [het schaatsen, nm] word niet min van de vrouwen, dan van de mannen gepleegt, de welken, tegen hen weddende, dikwijls van dit zwak geslacht hier in verwonnen zijn.' ​(ref 25)

Het komt er op neer dat vrouwen wel eens om het hardst reden tegen mannen en dat soms wonnen. Het duidt eerder op spontaan opgekomen onderlinge wedstrijdjes, mogelijk gepaard aan een weddenschapje, dan op serieus ingerichte hardrijderijen.

Bronnen zwijgen als het graf

Hebben we hierboven enkele hardnekkige misverstanden ten aanzien van hardrijderijen kunnen relativeren, het is minstens zo veelzeggend dat tot aan de 18e eeuw vrijwel alle overige bronnen zwijgen als het graf. Noch in de Spaanse kronieken, noch bij de Humanisten in hun neolatijn en al evenmin bij de Engelse reiziger-socioloog Fynes Moryson vinden we ook maar de geringste verwijzing naar wedstrijden op de schaats. Ook verwoede schaatsenrijders als Claas Arisz Caeskoper en Johan Huydecoper stuiten in de 17e eeuw bij hun tochten geen enkele keer op een hardrijderij. En als Six de Chandelier in ’s Amsterdammers Winter (1650) al eens rept over een wedstrijd betreft het een dolle race, spontaan ontstaan, tussen een ijsschuit en een boerenwagen. Niet echt wat we zoeken.

Vermaken als ringsteken, (pape)gaaischieten, paling- en ganstrekken zijn allemaal afgebeeld op 17e-eeuwse schilderijen, hardrijderijen niet. Het geeft te denken.

Slechts in één bron, obscuur en moeilijk te duiden, wordt er om het hardst gereden op de schaats en voor het eerst is dat in Friesland. Juich niet te vroeg, het zou zomaar opnieuw om een spookrijderij kunnen gaan.

Herk, ‘t bekken klinkt oer it iis

Deze zeldzaam verwachtingsvolle openingsregel komt uit een anoniem gedicht uit 1675. (ref 26)

Met veel dank aan Pieter Breuker luidt mijn vertaling als volgt:

'Luister, het bekken klinkt over het ijs.
Hoor Japik Baargkiel roepen:

Freerk Hospes in de Zwaan laat tot prijs verkruipen
Een zilveren naairing en ook nog een Hupsa Schotse Drie
In Oudehaske, in St. Joris en bij de Schansterbrug
Wordt gereden om het hardst; men zegt voor de lol
Er was een prijs uitgeloofd voor wie het langst kan vasten;
Vijf, zegt men, waren er dood, maar toen liet men het betijen.'

Japik, een omroeper met de toepasselijke bijnaam Baargkiel (varkenskeel), slaat op het ijs twee deksels tegen elkaar en roept luidkeels dat Freerk, de herbergier van de Zwaan, een zilveren naairing tot prijs laat verkruipen. En hupsakee - hier zie ik Japik even opspringen - ook nog een oude volksdans, de Schotse Drie. Hij vervolgt: in Oudehaske, in Sint Johannesga en bij de Schansterbrug in Heerenveen wordt om het hardst gereden. Om dan over te gaan op een wel heel dubieus nieuwtje: naar men zegt werd er voor de grap een prijs uitgeloofd voor wie het langst kon vasten; vijf overleefden het niet en toen heeft men er maar een punt achter gezet.

In dit gedicht wordt voor het eerst in de literatuur vooraf aangekondigd dat er om het hardst zal worden gereden. Op drie verschillende plaatsen in de omgeving van Heerenveen nog wel. Maar hoe serieus moeten we deze kennisgeving nemen?

Laten we beginnen bij dat onzinnige vasten om een prijs. Het is nauwelijks voor te stellen dat een dergelijke wedstrijd ooit werd gehouden en al helemaal niet dat er eerst vijf doden bij moesten vallen voordat men er verder vanaf zag. Verkruipen, om het hardst op handen en knieën naar de finish kruipen, wordt (naderhand!) slechts twee keer genoemd in advertenties van kasteleins, in 1786 (ref 27) en in 1824 (ref 28). Dat is zo verwaarloosbaar weinig dat het als vermaak weinig voor kan hebben gesteld.

De drie hardrijderijen in en bij Heerenveen staan in het gedicht tussen het onaanzienlijke verkruipen en het ronduit belachelijke vasten, waardoor je de indruk krijgt dat de schrijver het hardrijden op het ijs ook maar een stompzinnig vermaak vindt. Of erger nog: dat het hardrijden op de schaats in die tijd net zo min bestond als wedstrijdjes hardkruipen en vasten om een prijs. Er lijkt hier sprake te zijn van een stevig staaltje satire, ondubbelzinnige kritiek op het organiseren van volksvermaken en het uitloven van prijzen daarbij. Waar moet het naar toe als elk gehucht zijn eigen hardrijderij zou houden? Zoiets. Als hij het niet zo luchtig had verwoord, zou je de schrijver zonder meer zoeken in de hoek van de streng gereformeerde contraremonstranten, die allerlei vormen van vermaak zoals kermis, carnaval en kluchtspellen verboden of op zijn minst afkeurden. Ook volksvermaken met bijbehorende uitwassen zoals weddenschappen, prijsuitreikingen, drankmisbruik en vechtpartijen waren deze steile gelovigen een doorn in het oog.

Hoe dan ook, gezien de context durf ik de aankondiging in 'Herk, ‘t bekken klinkt oer it iis' niet te bestempelen als valide bewijs voor een drietal georganiseerde schaatswedstrijden in de buurt van Heerenveen rond 1675. Al hingen vermaken om prijzen kennelijk al wel in de lucht en waren de eerste hardrijderijen toen mogelijk al van start gegaan.

Gapend gat

Als dat inderdaad het geval was hebben we het ‘wak in het ijsgezicht’ kunnen terugbrengen van zo’n 275 tot zo’n 100 jaar. Nog steeds een gapend gat, dat op zijn beurt ook weer vraagt om een nadere verklaring. In een vervolgartikel zal ik daarom aandacht besteden aan hardrijderijen in de periode van pakweg 1700 tot en met 1810.

Referenties

  1. www.saint-jacques.info/leonderosmital.htm

    In hoeverre dat ook voor de schaatsscene geldt valt echter niet meer uit te maken;

    Volgens Horký bracht de achterkleinzoon van Leo van Rozmital, Stanislaus Pawlowski, in 1577 de vertaling naar het Latijn uit.

    Josef Edmund Horký - Des böhmischen Freiherrn, Löw von Rožmital und Blatna, Denkwürdigkeiten und Reisen durch Deutschland, England, Frankreich, Spanien, Portugal und Italien : ein Beitrag zur Zeit- und Sittengeschichte des fünfzehnten Jahrhunderts (1824), p. 284-285.

  2. M. Letts – The travels of Leo of Rozmital (1957), p. 39
  3. Herman Pleij - De Sneeuwpoppen van 1511 (1988), p. 236-237 

  4. Nadat de Grachtenrace was afgelast werd er een wedstrijd over 200 ronden verreden op de sproei-ijsbaan aan de Kruislaan in Amsterdam

  5. Stedenatlas Jacob van Deventer – Rutte / Van Nieuwenhuize (2018), Losse kaart Brussel op pagina 74-75. Situatie circa 1555. Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden dat de vijver tussen 1466 en 1555 van vorm zou zijn veranderd, al valt zoiets niet geheel uit te sluiten. De vijver op de detailkaart meet 1 x 0,6 cm. Het plein van de Grote Markt 1,5 x 0,65 cm. De afmetingen van de Grote Markt zijn in werkelijkheid 93 x 40 meter (berekend met de functie Afstand meten van Google Maps). Dit duidt op een verhouding van 1 : 6200. De vijver was dus bij benadering 6200 x 1 cm = 62 meter lang en 6200 x 0,6 cm = 37,2 meter breed.

  6. Des böhmischen Herrn Leo von Rožmital Ritter-, Hof- und Pilger-reise durch die Abendlande 1465-1467. Uitgave: Stuttgarter literarischen Verein (1843), p. 28. De schaatsscene in deze bron wijkt alleen qua schrijfwijze af van Pawlowski’s tekst uit 1577, maar is inhoudelijk geheel identiek. De weergave uit 1843 leest voor ons iets makkelijker dan die uit 1577.

  7. Voor de prikschaats zie elders op Schaatshistorie.nl
  8. In een brief (d.d. 17 januari 1534) aan zijn broer Secundus beschrijft Marius een andere techniek dan overstappen of pivoteren op de prikpunt om te keren op schaatsen. In 1534 reed men niet meer op prikschaatsen, zodat een alternatieve manier van draaien of omkeren noodzakelijk was geworden. Uit zijn Latijn kunnen we opmaken dat hij de ‘spreadeagle’ of ‘révérence’ bedoelde, waarbij de tenen uiteen worden geplaatst en de hakken naar elkaar toe,  zodat men om de as kon draaien. Deze techniek, die ver afstaat van pootje over, wordt nog altijd toegepast bij het kunstschaatsen. De overstaptechniek komt bij Marius niet aan de orde. Zie Ten IJse 7 – Schaatstechniek anno 1534 in Kouwe Drukte 39. Misschien keerden de rijders in 1466 ook al middels de spreadeagle-methode, maar dat is minder waarschijnlijk omdat ze dan bij het draaien makkelijker onderuit gehaald konden worden. Het algemene beeld van het spektakel – een vechtspel op het ijs – wordt er hoe dan ook niet wezenlijk anders van.
  9. Op glissen kon je wel redelijk vlug vooruit, maar daarop had je met geen mogelijkheid zo snel kunnen keren.
  10. Julius Bintz – Leibesübungen des Mittelalters (1880 / herdruk 1971), p. 84-85. De aangehaalde passage luidt: ‘Besonders einer that es Allen durch seine Gewandtheit so zuvor, dass er allein oft zweiundzwanzig, die ihn fassen wollten, mit Erfolg beschäftigte.’ ​​  Bintz was de enige onder de vertalers van de Latijnse bron die niet kon worden beïnvloed door het hedendaagse beeld van ‘rondjes rijden’. Hij schreef zijn boek in 1880. Pas twee jaar later zou er in Wenen voor het eerst een wedstrijd over meerdere ronden worden gereden.

  11. 'Heruntertummeln' komt in de DWDS (Digitales Wörterbuch der Deutsche Sprache) niet voor, waaruit blijkt hoe Bintz worstelde met het begrip 'convertere' in deze context.

  12. Ook tegenwoordig kan het er bij sporten als rugby of ijshockey overigens nog behoorlijk heftig aan toe gaan.

  13. B. Gevaert – Te Wapen! Europa’s vergeten krijgskunsten (2016); Wiktenauer.com
  14. E. Puteanus – Chimonopaegninon (1617); J. de Landtsheer – IJspret: Justus Lipsius en andere Humanisten uit de Nederlanden in: De zeventiende eeuw (1999) jaargang 15, nr.1, p. 95-96
  15. Bij het lezen van de Latijnse tekst kwam tikkertje op het ijs - een jeugdherinnering - aanvankelijk als eerste op bij Fred Groot.

  16. Bronvergelijking 1466 – Spektakel aan het hof van Filips de Goede te Brussel

Hieronder worden vier bronnen (S, L, B en G) met elkaar vergeleken:

S = Vertaling naar het Latijn van Šašeks originele verslag in het Tsjechisch. ​Des böhmischen Herrn Leo von Rožmital Ritter-, Hof- und Pilger-reise durch die Abendlande 1465-1467. Uitgave: Stuttgarter literarischen Verein (1843), VII, p. 28.

L = Malcom Letts – The Travels of Leo of Rozmital (1957), p. 39.

B = Julius Bintz – Die Leibesübungen des Mittelalters (1880 / herdruk 1971), p. 84-85.

G = Fred Groot – in e-mails van 29 mei 2019, 13 juni 2019 en 16 juni 2019 aan Niko Mulder

(Met de functies vet en cursief zijn vertalingen van belangrijke begrippen geaccentueerd.)

 

S: Vivarium est Bruxellae arci contiguum, in eoque piscina, cujus summum tum glacie obductum fuit.

L: There is a park adjoining the castle with a lake which was then frozen over.

B: Bei der Burg war auch ein Teich, dessen Oberfläche hart gefroren war.

G: Het Brusselse hof kent een dierentuin, tegen de burcht aan gelegen, met erin een visvijver waarvan het oppervlak met ijs was bedekt.

 

S: Id vivarium Dux ministros suos aliquot ingredi jussit, et super piscinam glacie concretam depugnare.

L: The Duke ordered certain of his courtiers to go out to his park and to run a course on the frozen lake.

B: Da gebot der Herzog einigen seiner Diener auf der Eisfläche zu wettkämpfen.

G: De hertog gaf opdracht aan een aantal knechten om de dierentuin binnen te gaan en met elkaar een gevecht aan te gaan op de bevroren vijver.

 

S: Illi - duodetriginta erant - tanta agilitate pedites inter se depugnabant,

L: They – there were twenty-eight of them – fought on foot with such agility

B: Die aber – es waren ihrer achtundzwanzig – wetteiferten miteinander mit einer solchen Behendigkeit ihrer Beine,

G: Het voetvolk – achtentwintig in getal – probeerde elkaar zo snel en behendig beentje te lichten,

 

S: ut me nunquam tam agiles homines, vel vidisse, vel audivisse affirmare possim.

L: that I can declare that never have I seen or heard of such agile men.

B: dass ich versichern muss, ich habe nie so hurtige Menschen gesehen oder von solchen gehört.

G: zoals ik mensen nog nooit heb zien doen, noch dat ik het heb van horen zeggen.

 

S: Praecipue unus eorum tanta agilitate praestabat, ut saepissime viginti duos adversus se pugnantes solus sustinuerit.

L: One in particular was so skilful that he resisted alone the assault of twenty-two men.

B: Besonders einer that es Allen durch seine Gewandtheit so zuvor, dass er allein oft zweiundzwanzig, die ihn fassen wollten, mit Erfolg beschäftigte.

G: Vooral een van hen ging er zo snel en beweeglijk tegenaan dat hij zich het langst in z’n eentje staande wist te houden tussen tweeëntwintig kerels die elkaar aanvielen.

 

S: Tantaque erat eorum in cursu velocitas, et in convertendo celeritas, ut nullius equi cursus eis aequiparari possit.

L: Such was their speed in running and turning that no horse could have kept up with them.

B: Es war eben ihre Schnelligkeit im Laufen und ihre Raschheit im Umwenden derartig, dass kein Pferd es ihnen gleichthun kann.

G: Ze waren zo vlug in de rechte lijn en zo wendbaar als ze omkeerden dat niemands paard hen in volle vaart zou kunnen bijhouden.

 

S: Cupidus eram explorandi, quidnam pedibus supponerent, quod se tam celeriter in glacie convertere possent.

L: I was curious to see what it was that they had on their feet which enabled them to move so swiftly on the ice.

B: Ich hätte gern gewusst, was sie eigentlich unter ihre Füsse banden, wodurch sie sich so behendlich auf dem Eise heruntertummeln konnten.

G: Ik was razend benieuwd om te weten te komen wat ze toch onder hun voeten bevestigd hadden, dat ze zich zo snel en behendig op het ijs konden omkeren.

 

S: Nam magnum esset miraculum si supra terram tanta in convertendo celeritate uti quirent,

L: [ontbreekt]

B: Denn das wäre doch seltsam, wenn sie auf dem Lande eine solche Schnelligkeit im Umdrehen ebenfalls entwickeln könnten;

G: Want het zou een groot wonder zijn als zij boven land een dergelijke snelheid bij het keren zouden kunnen behalen,

 

S: quod quidem facile assecutus fuissem, sed a Domino, qui ex arce cum Duce ea spectabat, discedere non potui.

L: I could easily have done this, but I could not leave my lord who was looking on with the Duke.

B: das Alles hätte ich leicht erfahren, aber ich konnte nicht von meinem Herrn weggehen, der von der Burg aus mit dem Herzoge das Schauspiel mit ansah.

G: wat ik zeker makkelijk had kunnen achterhalen. Maar ik kon mij niet losmaken van mijn heer, die vanaf de burcht met de hertog het gebeuren aanschouwde.

  1. J.J. Visser - De Nederlandse Kopperprent (2003)

  2. Liedbundel van Antonis van Butevest (Leiden, c. 1590); bron Liederenbank.

  3. Op Het ijsvermaak bij Mechelen van Peter van de Borcht uit 1559 schaatsen de rijders tussen twee strakke rijen toeschouwers. Hier lijkt het gebeuren meer geregisseerd, maar het betreft zeker geen hardrijderij.

  4. L. Wagenaar – Een Toscaanse prins bezoekt Nederland (2014), p. 84

  5. J.J. Colevelts - Cupidoos Dartelheydt in Amsterdamsche Pegasus (1627)

  6. Vondels Leewendalers. Lantspel (1637; 1646) Uit: De werken van Vondel Deel 5. 1645-1656 DBNL

  7. J. van Buttingha Wichers - Schaatsenrijden (1888); Minerva reprint (z.j.), p. 90

  8. Guido Bentivoglio - Della guerra di Fiandra (1632; heruitgave uit 1831, vol. 2, deel 1, boek 7), p. 361

  9. J.H. Glazemaker - Historie der Nederlantsche Oorlogen (1674), p. 170

  10. G.A. Wumkes - Paden fan Fryslân, deel 4 (1932-1943), p. 624; met dank aan Hedman Bijlsma

  11. Leeuwarder courant van 18 november 1786

  12. Leeuwarder courant van 30 juli 1824

Bovenkant van de pagina