Stakingen onder de baanvegers Purmerend

  1. Georganiseerd baanvegen algemeen ingevoerd
  2. Staking 3 februari 1919 in Purmerend
  3. Ook de jaaren daarna onrust in Purmerend
  4. Regeling werkverschaffing
  5. Baanvegerslonen 1924-1925 Purmerend

Georganiseerd baanvegen algemeen ingevoerd

Auteur Ron Couwenhoven

Baanveger in Volendam 1917

De provinciale ijsbonden in Friesland, Noord-Holland en Zuid-Holland slaagden er in de eerste dertig jaar na hun oprichting aan het eind van de negentiende eeuw steeds beter in het georganiseerde baanvegen algemeen ingevoerd te krijgen. Gemeentebesturen verleenden massaal medewerking. Vaak doordat burgemeesters tot erelid van de plaatselijke ijsclubs werden benoemd, wat in Noord-Holland door het bestuur van de IJsbond Hollands Noorderkwartier aan zijn leden werd geadviseerd. Er kwamen subsidies voor de clubs, mits werkloze gezinshoofden voorrang kregen bij de aanstelling tot baanveger. En er kwamen steeds meer politieverordeningen, waarin de goede gang van zaken op het ijs geregeld werd.

Maar met de langzamerhand ook verbeterende arbeidsomstandigheden - en zeker de betere organisatie van de arbeiders zelf - ontstonden ook onvoorziene problemen. Zo klaagde voorzitter P. Quarles van Ufford van het district Haarlem van de IJsbond Hollands Noorderkwartier in zijn jaarverslag van 1917: ´Zelfs voor 4 gulden was geen werkman bereid als baanveger op te treden.'

Daardoor konden de banen in Haarlem en omgeving in deze prima winter niet geveegd worden. In hetzelfde jaar was er ook in 's-Gravenhage een arbeidsconflict op het ijs. Op 5 februari meldde de Haagsche Courant in zijn 'IJsbericht van de Zuid-Hollandse IJsvereeniging: ´De banen te Schipluiden en Kethel zijn goed in orde en worden druk bezocht. Uit Rotterdam wordt gemeld dat de sneeuw nog een grote belemmering is voor tochten. Door staking van de werklieden bij de afdeling 's-Gravenhage werden de banen niet geveegd. Voor morgen is echter een regeling getroffen, waardoor de banen in orde gemaakt worden. Tochtrijders worden verzocht mededelingen te doen van de bereden baanvakken bij den secretaris der Zuidholl. IJsvereeniging, den heer J.D. Loyen, Bachmanstraat 12, alhier, ter aanvulling van de ijsberichten.´
Dit is het eerste bericht, waarin sprake was van een regelrecht arbeidsconflict tussen de schaatsautoriteiten en de baanvegers. Er zouden er meer volgen, die bovendien werden aangestuurd door vakbondsvertegenwoordigers.

Staking 3 februari 1919 in Purmerend

Zo brak op vrijdag 3 februari 1919 in Purmerend een wilde staking uit onder de baanvegers. Het conflict handelde over de hoogte van het uurloon. Nog dezelfde avond werd een spoedvergadering belegd in zaal Concordia. Daar sprak de Zaandammer Melk, hoofdbestuurslid van de Transportarbeidersbond, die ook de losse arbeiders onder zijn hoede had. Hij verklaarde dat in de loop van de dag de loonactie van de baanvegers was besproken met het Steuncomité en de ijsbaanclub. Hij zei: ´Dit soort zaken moeten beter voorbereid worden en er moet eerst overleg gepleegd worden met alle betrokkenen.´ Daarna deelde Melk mee dat de conferentie met het Steuncomité en de ijsbaanclub had geleid tot een akkoord over een uurloon van 33 cent. Hij zei dat dit het standaardloon in Purmerend was en wilde er zonder stemming mee akkoord gaan, ´omdat stemmen in deze zaak fout is.´

Waarschijnlijk wilde hij voorkomen dat er door het opsteken van de hand conflicten tussen voor- en tegenstanders van het bereikte akkoord zouden ontstaan. Melk verklaarde ook: ´Op alle mogelijke manier is gepleit voor een uurloon van 35 cent, maar dit heeft geen resultaat gehad. Ons advies luidt: 'Zeg ja tegen dit accoord'´ De nieuwe regeling hield ook in dat er een uur geschaft mocht worden, ongeacht de afstand die men van het schaftlokaal verwijderd was. Deze afstand mocht worden afgelegd in werktijd maar het schaftuur werd niet uitbetaald. Bovendien behoefde er op zondag niet langer te worden geveegd.

Mannen,´ sprak Melk, ´ik zou zeggen: 'Ga aan de slag.' Het steuncomité eist niet, dat men als mallen gaat hakken en vegen, doch alleen wordt aangeraden goed werk te leveren en niet netjes gekleed te gaan schaatsenrijden, zoals ook is voorgekomen.´
Er klonken stemmen in de zaal: 'Wij gaan niet accoord.´ De arbeiders wezen er op dat de levensstandaard in de afgelopen jaar met liefst tachtig procent was gestegen en dat de lonen van de losse arbeiders lang geen gelijke tred hadden gehouden. Melk antwoordde: ´Als het voorstel niet wordt aangenomen, durft het hoofdbestuur niet langer de verantwoording te nemen.´
Hierop besloten de baanvegers zich de andere dag om één uur weer te melden voor het werk op de doorgaande  ijsbanen rond Purmerend.

Ook de jaaren daarna onrust in Purmerend

Maar in het Noord-Hollandse stadje zou het de volgende jaren steeds onrustig blijven als het begon te vriezen. In november 1921 viel de vorst weer in. Er werden een groot aantal vorstdagen geregistreerd. Op 6 december konden de ijsbanen open en de baanvegers van Purmerend werden weer opgeroepen.

De gemeente verstrekte f. 300,-- subsidie voor het vegen van de banen. De stadsomroeper werd uitgezonden en 's avonds meldden zich 100 werklozen. Aangezien er elke dag 30 man te werk gesteld kon worden werd kreeg iedereen een nummer en werd er geloot.
Er verschenen echter leden van de Arbeidersvereniging. Toen deze hoorden dat het dagloon f. 2,50 bedroeg, besloten ze dat dit te laag was en riepen een staking uit.
De eis luidde: ´Het loon moet van hetzelfde niveau zijn als de uitkering, die de gemeente betaalt, namelijk f. 5,70 per dag.' De ijsclub bood f. 2,50 met behoud van de fooien, die door de schaatsenrijders gegeven werden. De vakbond wilde het geëiste bedrag zonder fooien.

Niemand ging aan het werk. 'Werkwilligen hadden niet de moed onder politie toezicht door te werken,´ meldde districtsvoorzitter C. Grandadam. Toen de ijsclub het baanvegersmateriaal op het ijs bracht en enkele politieagenten ter beveiliging van de werkwilligen naar de baan waren gestuurd, verscheen er niemand. De werkwilligen durfden het risico niet te nemen. Tenslotte zouden ze zich onmogelijk maken tegenover de mensen, die de staking wel steunden. Snel na het incident begon het te dooien.

Toen in januari een nieuwe zware vorstperiode inviel slaagde bestuurslid Buisman van de ijsclub Purmersteijn er in toch nog tien man zes dagen lang aan het werk te krijgen tegen een loon van f. 2,--. Er werd in totaal f. 244,- uitbetaald, terwijl de club vrijwel geen geld ontving.

Regeling werkverschaffing

Zaterdag 18 februari hadden B. en W. een advies naar de gemeenteraad gestuurd, waarin de werkverschaffing in de gemeente ter sprake kwam. Dit op verzoek van de bestuurdersbond. Eerder had men een verzoek van deze bond al ingewilligd om 35 man in te schakelen voor het rooien van bomen, het aanbrengen van verbeteringen aan wegen en wallen en bij het sneeuwruimen. De kosten hiervan bedroegen ruim 700 gulden per week en derhalve moest de gemeentelijke begroting worden aangepast.

Op 5 december 1921 werd een nieuwe landelijke regeling voor werkverschaffing ingesteld door de regering,  die voor de gemeenten niet gunstig was.  De regeling voorzag aanvankelijk in een uitkering van f. 3,-- per dag. De nieuwe regeling voor werkloze transportarbeiders en losse arbeiders was slechter:

f. 2,25 per dag voor gehuwden en kostwinners

f. 1,70 per dag voor ongehuwden

f. 0,90 per dag voor ongehuwden die nog bij hun ouders woonden.

Baanvegerslonen 1924-1925 Purmerend

De gemeenten werd aanbevolen de verschillen aan te vullen. Dit betekende f. 5000,-- per jaar aan extra kosten voor een gemeente als Purmerend.

In 1924 verstrekte Purmerend een subsidie van f. 400,- aan de ijsclub, waarmee baanvegers betaald konden worden. Voor dit bedrag werden 40 à 50 man aan het werk gesteld, waardoor het geld. dat nog werd aangevuld met eigen middelen, snel op was. Er werd een aanvullende subsidie gevraagd die door B. en W. werd goedgekeurd, maar het werk werd toen onder toezicht van de gemeente-architect geplaatst. ´Daardoor waren wij werkloos,´ schreef voorzitter Grandadam van de IJsbaanclub. Hij gaf ook aan, dat het toezicht op de baanvegers veel te gering was sinds de gemeente-architect de supervisie had, waardoor ´de chaos op het ijs snel toenam.´

Naar aanleiding van die opmerkingen in het jaarverslag van de ijsbond werd hij door burgemeester Cramwinkel uitgenodigd voor een gesprek. Grandadam legde de problemen uit en de burgemeester verklaarde, ´dat hij het nut van ijssport niet zo inzag, omdat er een afdeling voor het volk was opgericht.´ Grandadam overtuigde hem er van dat de doelstellingen van de ijsclubs verder gingen dan alleen werkverschaffing, maar dat ook het toerisme op het ijs en het veilig verkeer op de banen gestimuleerd werden. De burgemeester ging overstag en toen op 19 december van dat jaar een vroege winter in viel, controleerde hij persoonlijk op de schaats de route Purmerend - llpendam over het Noord-Hollands Kanaal. ´De kwaliteit van het ijs is erbarmelijk,´ rapporteerde de edelachtbare aan Grandadam, die hij adviseerde eens te gaan praten met burgemeester Peerdeman van Ilpendam. Grandadam informeerde eerst bij de plaatselijke ijsclub naar de toestand in llpendam. Daar kreeg hij te horen, dat de gemeente nooit geld had voor baanvegers, zodat men er maar helemaal niet aan begon. Hij sprak vervolgens met de burgemeester en kreeg te horen, dat men wel wilde mee werken en betalen aan het te werkstellen van baanvegers. Direct daarop begon het te dooien, zodat er van de samenwerking niets terechtkwam.

Maar in Purmerend gebeurde dat wel. In de twee ijsperiodes van de winter van 1924-1925 werd f. 775,- aan baanvegerslonen uitgekeerd. Tegen een uurloon van 35 cent betekende dit, dat er ruim 2214 uur op het ijs gewerkt werd! Maar hoeveel baanvegers er werden ingezet en hoeveel dagen zij aan de slag waren werd niet geregistreerd.

Bovenkant van de pagina